dinsdag 28 januari 2014

Een nieuwe aanvulling op het (standaard-) ‘Aw 2012 motiveringslijstje’





Een interessant vonnis voor de praktijk betreft Rechtbank Gelderland 24 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:454:




Als ik het goed zie, wordt een aanbestedingsprocedure (resp. het daarop gebaseerde voornemen tot gunning) door de rechter onrechtmatig geoordeeld wegens strijd met het bepaalde in artikel 2.114 Aanbestedingswet 2012. Voornoemd artikel luidt:


“1.         De aanbestedende dienst gunt een overheidsopdracht op grond van de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige inschrijving.


2.           Een aanbestedende dienst kan, in afwijking van het eerste lid, gunnen op grond van de laagste prijs. In dat geval motiveert de aanbestedende dienst de toepassing van dat criterium in de aanbestedingsstukken.”


Relevante overwegingen betreffen immers:


“4.6.      [-] De leden van de Commissie hebben geoordeeld dat in het onderhavige geval de waardering van de kwalitatieve aspecten van de inschrijvingen - naast het aspect prijs - geen significante invloed zal hebben op de rangorde daarvan en dat de aanbestedende dienst weliswaar formeel het gunningscriterium van economisch meest voordelige inschrijving heeft gehanteerd, maar dat materieel sprake is van hantering van het gunningscriterium van de laagste prijs. De gemeente heeft de juistheid van dat oordeel weliswaar bestreden, maar zij heeft dat verweer onvoldoende concreet toegelicht. De eigen, niet op deskundigheid gebaseerde, beschouwingen over statistiek van de raadsman van de gemeente volstaan niet. Het had, tegenover het gemotiveerde oordeel van de Commissie, op de weg van de gemeente gelegen, zo nodig met een advies van een deskundige, het oordeel van de Commissie voldoende gemotiveerd te weerleggen. Dat heeft de gemeente niet gedaan. Juist is wel, zoals de gemeente heeft aangevoerd, dat een aanbestedende dienst in beginsel de vrijheid heeft aan het subcriterium prijs meer gewicht toe te kennen dan aan alle andere, op de kwaliteit betrekking hebbende, subcriteria gezamenlijk, maar, zoals ook de Commissie heeft overwogen, moet worden aangenomen dat die vrijheid om dat te doen haar grens bereikt daar waar de keuze van de aanbestedende dienst voor het EMVI-criterium de facto neerkomt op een keuze voor het gunningscriterium van de laagste prijs. Gezien de deskundige onderbouwing van het advies van de Commissie moet worden geoordeeld dat in dit geval deze grens is overschreden. De conclusie is dan ook dat aangenomen moet worden dat de gemeente door de wijze van uitwerking van de subcriteria feitelijk heeft gekozen voor het in art. 2.114 lid 2 Aanbestedingswet 2012 genoemde criterium van de ‘laagste prijs’.


4.7.        De vraag is vervolgens of het de gemeente vrij stond dat criterium te hanteren. Anders dan BAM meent, kan in zijn algemeenheid niet worden aangenomen dat gunning op basis van dit criterium slechts in uitzonderingssituaties en onder bijzondere omstandigheden is toegestaan. Dat volgt niet uit artikel 2.114 lid 2 Aanbestedingswet 2012. Daar staat dat een aanbestedende dienst kan afwijken van het eerste lid en kan gunnen op grond van de laagste prijs, maar dat dat in dat geval in de aanbestedingsstukken moet worden gemotiveerd. Daarin ligt wel besloten dat er omstandigheden moeten zijn die rechtvaardigen dat van het in het eerste lid van dat artikel gegeven uitgangspunt (EMVI) wordt afgeweken, zodat toetsbaar is of afwijking van het uitgangspunt al dan niet terecht is.


4.8.        De gemeente heeft in de aanbestedingsstukken aanvankelijk niet gemotiveerd waarom zij van het uitganspunt van art. 2.114 lid 1 Aanbestedingswet 2012 is afgeweken. In het kader van dit geding is tijdens de zitting alsnog aan de orde gekomen wat de motieven van de gemeente waren om het criterium van de laagste prijs te gebruiken. De gemeente heeft in dat verband aangegeven dat haar financiële situatie slechts een beperkt budget toelaat voor de realisatie van de onderhavige opdracht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dat enkele feit bij een opdracht zoals hier aan de orde, onvoldoende om een afwijking van het wettelijke uitgangspunt te rechtvaardigen. Een beperkt budget kan immers ook op een andere manier in de aanbesteding worden verwerkt, bijvoorbeeld door een maximum prijs in de aanbestedingsstukken op te nemen. De gemeente heeft daartegen aangevoerd dat dat geen reële optie is, omdat zij dan altijd de door haar aangegeven maximale prijs kwijt zal zijn, maar dat is niet aannemelijk. Ook in geval van een maximale prijs zal er, zo moet worden aangenomen, tussen de verschillende bieders concurrentie op de prijs plaatsvinden teneinde de kans op gunning te vergroten.


4.9.        De slotsom is dat de gemeente in strijd met artikel 2.114 Aanbestedingswet 2012 heeft gehandeld door het criterium van de laagste prijs in plaats van het criterium EMVI te hanteren. Dat betekent dat de opdracht onrechtmatig is aanbesteed en dat het op deze aanbesteding gebaseerde gunningsvoornemen van de gemeente (jegens BAM) onrechtmatig is. De gemeente heeft nog opgeworpen dat BAM geen belang heeft bij het gevorderde omdat, ook als de gemeente een fictieve korting zou hebben verleend van 20% of 40%, of van 3 miljoen euro, de uitslag van de aanbesteding niet anders zou zijn geweest. Die redenering - die overigens niet met concrete berekeningen is onderbouwd - gaat er evenwel van uit dat bij veranderde gunningscriteria waarbij wel aan art. 2:114 lid 1 Aanbestedingswet 2012 wordt voldaan de (thans in de aanbestedingsprocedure) geboden bedragen gelijk blijven, maar dat gaat niet op. Het is aannemelijk dat de geboden bedragen zullen afhangen van de wijze waarop de verschillende gunningscriteria worden gewogen. De vorderingen van BAM onder 3.1.a en b zullen dan ook worden toegewezen.”


En blijkbaar is dus relevant, dat de gemeente in casu niet heeft kunnen motiveren waarom zij van het uitgangspunt van artikel 2.114 lid 1 Aanbestedingswet 2012 (gunnen op EMVI) is afgeweken.


Het gaat in kwestie dus feitelijk om een (formeel) motiveringsgebrek met betrekking tot een onnodig bevoogdende en mogelijk (van meet af aan) dubieuze wetsbepaling (zie daartoe bijv. pag. 2-3 van http://www.kwlegal.nl/download/Opinie%20Amendementen%20Aanbestedingswet%2020-%20(12-02-12).pdf ) waardoor een aanbestedingsprocedure (resp. het daarop gebaseerde voornemen tot gunning) door een rechter als onrechtmatig kan worden geoordeeld.


En een en ander illustreert wellicht treffend in wat voor een ‘aanbestedingscircus’ we inmiddels met (o.a. artikel 2.114 van) de Aanbestedingswet 2012 inclusief ‘flankerend beleid’ zijn beland.


En wellicht verhoudt artikel 2.114 Aanbestedingswet 2012 (gelezen) in combinatie met onderhavig vonnis en de daarin kennelijk bedoelde maatstaf van de ‘significante invloed’ alsmede de daarin genoemde ‘grens’ zich (thans) ook niet (meer) met het bepaalde in artikel 53 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG jo. de relevante Europese jurisprudentie in de zaken C-513/99 (Concordia Bus Finland), C-448/01 (EVN-Wienstrom) en C‑368/10 (Commissie/Nederland) en mogelijk (ook niet met) zaak C-247/02 (Sintesi Spa). Hoe dan ook heeft de gemeente in kwestie immers klaarblijkelijk gekozen voor (tijdig) bekendgemaakte gunningscriteria die ‘verband houden met het voorwerp van de overheidsopdracht’ èn ‘leiden tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de aanbestedende dienst’ (een zeer goede planning of een zeer goed plan van aanpak levert de gemeente kennelijk voordeel op en een en ander is de gemeente kennelijk (dan ook) ‘wat waard’). En andere ‘maatstaven’, ‘grenzen’ of ‘smaken’ lijken er Europees gezien niet te zijn.


Maar, van de andere kant, en laten we een en ander vooral zo positief mogelijk oppakken, we kunnen thans (ook) weer een (standaard-) motivering toevoegen aan ons ‘Aw 2012 motiveringslijstje’. Namelijk:


“Motivering met betrekking tot artikel 2.114 lid 2 Aanbestedingswet 2012 (gunning op laagste prijs):


De aanbestedende dienst is gelet op onder andere de technische specificaties van de opdracht niet in staat om kwalitatieve aspecten en/of om andere (EMVI-, sub-) gunningscriteria dan het ‘laagste prijs gunningscriterium’ met betrekking tot de inschrijvingen vast te stellen zodanig dat zij (bedoelde aspecten en/of criteria) een significante invloed zullen hebben op de rangorde van de inschrijvingen zoals bedoeld/genoemd in het vonnis van Rechtbank Gelderland 24 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:454.”


Ik veronderstel, dat de Commissie van aanbestedingsexperts en/of een rechter daar inhoudelijk niet veel tegenin kan brengen. Of men moet alsdan echt op de stoel van de aanbestedende dienst (willen) gaan zitten.


En is wellicht uiteindelijk ‘iedereen blij’. Mij bereiken immers (ook) geluiden, dat (ook) de aannemers inmiddels niet zo blij (meer) zijn met de (bij wet voorgeschreven) EMVI-gunningen. Zie daartoe overigens ook:




 

zondag 19 januari 2014

Artikel 66 leden 1 en 2 nieuwe Richtlijn; ‘EMVI’ is geen ‘EMVI’ meer


Artikel 66 leden 1 en 2 van de nieuwe ‘klassieke’ Richtlijn (versie 12 juli 2013, 11745/13) luidt als volgt:

 

“1. Without prejudice to national laws, regulations or administrative provisions concerning the price of certain supplies or the remuneration of certain services, contracting authorities shall base the award of public contracts on the most economically advantageous tender.

 

2. The most economically advantageous tender from the point of view of the contracting authority shall be identified on the basis of the price or cost, using a cost-effectiveness approach, such as life-cycle costing in accordance with Article 67, and may include the best price-quality ratio, which shall be assessed on the basis of -criteria including qualitative, environmental and/or social aspects linked to the subject-matter of the public contract in question. Such -criteria may comprise, for instance:

 

- quality, including technical merit, aesthetic and functional characteristics, accessibility, design for all users, social, environmental and innovative characteristics, trading and its conditions,

- organisation, qualification and experience of staff assigned to performing the contract, where the quality of the staff employed can significantly impact the level of performance of the contract,

- after-sales service and technical assistance, delivery conditions such as delivery date, delivery process and delivery period or period of completion.

 

The cost element may also take the form of a fixed price or cost on the basis of which economic operators will compete on quality criteria only.

 

Member States may provide that contracting authorities may not use price only or cost only as the sole award criterion or restrict their use to certain categories of contracting authorities or certain types of contracts.”

 

Derhalve een (groot) verschil met (huidig) artikel 53 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG:

 

“1. Without prejudice to national laws, regulations or administrative provisions concerning the remuneration of certain services, the criteria on which the contracting authorities shall base the award of public contracts shall be either:

 

(a) when the award is made to the tender most economically advantageous from the point of view of the contracting authority, various criteria linked to the subject-matter of the public contract in question, for example, quality, price, technical merit, aesthetic and functional characteristics, environmental characteristics, running costs, cost-effectiveness, after-sales service and technical assistance, delivery date and delivery period or period of completion, or

(b) the lowest price only.”

 

Hebben we onder RL 2004/18/EG (nog) twee gunningscriteria, namelijk ‘economisch meest voordelige inschrijving’ (EMVI) en ‘laagste prijs’ (LP). Onder de nieuwe Richtlijn kennen we slechts één gunningscriterium, namelijk ‘economisch meest voordelige inschrijving’ (EMVI).

 

Het gaat in het nieuwe recht (echter) wel om een ‘andere EMVI (-dimensie)’. Zie namelijk Overweging 36aa bij de Richtlijn:

 

“[-] This may be obtained by using the terminology "most economically advantageous tender" as the overriding concept as all winning tenders should finally be chosen in accordance with what the individual contracting authority considers to be the economically best solution among those offered. To avoid confusion with the award criterion that is currently known as the "most economically advantageous tender" in Directives 2004/17/EC and 2004/18/EC, a different terminology should be used to cover that concept, the "best price-quality ratio"; consequently, it should be interpreted in accordance with the relative jurisprudence under those Directives, except where there is a clearly materially different solution in this Directive.”

 

En in Overweging 37 leest men:

 

“[-] It should be set out explicitly that the most economically advantageous tender should be assessed on the basis of the best price-quality ratio, which should always include a price or cost element. It should equally be clarified that such assessment of the most economically advantageous tender could also be carried out on the basis of either price or cost effectiveness only. It is furthermore appropriate to recall that contracting authorities are free to set adequate quality standards by using technical specifications or contract performance conditions.”

 

Van belang lijken derhalve onder het nieuwe recht te zijn:

 

- “the economically best solution among those offered, en;

- "the best price-quality ratio".

 

En er lijkt in het nieuwe recht geen (strikt) onderscheid (meer) tussen ‘EMVI’ en ‘LP’ te bestaan. ‘LP’ lijkt namelijk in het voorkomend geval in ‘EMVI’ op te (zijn ge-) gaan. Dat lijkt me overigens inhoudelijk juist. Inhoudelijk kan namelijk in het voorkomend geval de laagste inschrijver feitelijk ook (wel degelijk) de ‘economisch meest voordelige inschrijving’ hebben gedaan. Men denkt bijvoorbeeld aan de situatie dat (voldoende) adequate c.q. doelmatige technische specificaties zijn opgesteld door de aanbestedende dienst.

 

Verder volgt uit artikel 66 lid 2 Richtlijn, dat EMVI:

 

- “shall be identified on the basis of the price or cost, using a cost-effectiveness approach [-]”.

 

Ik veronderstel dat een en ander (uiteindelijk) meer ‘impact’ in/voor de praktijk zal hebben, dan nu (nog) lijkt te worden aangenomen.

 

Ik denk (zeker) niet, dat thans bestaande (gebruikte) gunningsmethodieken in de toekomst per se ‘over boord moeten’. Maar ik denk wel, dat de (sub-) gunningscriteria respectievelijk de economische ‘waarde’ c.q. het (al dan niet zuivere) economische ‘voordeel’ daarvan in het voorkomend geval meer motivering en onderbouwing zullen behoeven.

 

Ik zal ten behoeve van een louter principiële benadering/discussie een voorbeeld geven:

 

Bij een rechtsgeldige EMVI-gunningsmethodiek waarbij de (rechtmatige procedurele) winnaar in de (rechtmatige) aanbestedingsprocedure bijvoorbeeld 5% duurder is dan de nummer 2 omdat de winnaar een ‘9’ (‘zeer goed’) op ‘kwaliteit’ scoorde en de nummer 2 een ‘8’ (‘goed’) kan men zich, zowel met betrekking tot de concrete opdracht, als in algemene (maatschappelijke) zin, principieel inhoudelijk afvragen, of (wel) sprake is van:

 

- “the economically best solution among those offered, en/of;

- "the best price-quality ratio", en/of;

- “on the basis of the price or cost, using a cost-effectiveness approach”.

 

Of van een en ander sprake is, zal echter van de concrete motivering en/of onderbouwing van een en ander afhangen. Wellicht (zeker), maar ‘goed’ zou (had) namelijk bijvoorbeeld toch (ook) ‘goed genoeg’ kunnen/moeten zijn? Bijvoorbeeld in een tijd van bezuinigen, met betrekking tot een doelmatige besteding van overheidsgelden en/of bij het ‘creëren van maatschappelijke waarde (binnen het beschikbare overheidsbudget)’. In het persbericht (15-01-14) van het Europees Parlement naar aanleiding van de aanname van de nieuwe Richtlijnen wordt bijvoorbeeld (ook) gesteld: "Dit pakket vormt een stevig signaal naar de burgers die willen dat het publieke geld goed wordt besteed".

 

Als men open staat voor een principiële benadering/discussie, dan kan het, mede gelet op de ‘Europese boodschap’, bijna niet anders, dan dat veel van de thans bestaande gunningssystemen (gunningsmatrices) moeten worden (her-) overwogen of inhoudelijk anders moeten worden toegepast of uitgewerkt ter voorkoming van (de schijn van) het toepassen van (slechts) ‘een procedureel EMVI-kunstje’. De overheidsinkoper (het inkoopteam) zal als gevolg van het bepaalde in artikel 66 Richtlijn nog meer dan vroeger moeten investeren in materie- en kostendeskundigheid. En derhalve tenminste (nog meer) kennis moet vergaren omtrent het in te kopen ‘product’, de relevante markt en de op de relevante markt opererende ondernemers en hun kostenstructuren. Men zal in plaats van ‘de procedure’, ‘de inhoud’ moeten omarmen teneinde daadwerkelijk ‘the economically best solution’ of ‘the best price-quality ratio’ te kunnen bepalen. Of om daadwerkelijk een ‘cost-effectiveness approach’ te kunnen toepassen.

 

En met die kennis zal het in te kopen ‘product’ (ook) beter gespecificeerd (kunnen) worden, zal er beter geraamd (kunnen) worden en ligt dientengevolge een nieuwe gunningsmethodiek in de toekomst wellicht meer voor de hand (artikel 66 lid 2 Richtlijn):

 

“The cost element may also take the form of a fixed price or cost on the basis of which economic operators will compete on quality criteria only.”

 

Het gaat dan om: Welke ondernemer biedt in de aanbestedingsprocedure de meeste (aanvullende) ‘kwaliteit’ op basis van doelmatige technische (minimum-) specificaties en op basis van een faire (redelijke), marktconforme en binnen het beschikbare overheidsbudget passende vaste vergoeding?

 

Met betrekking tot de (rechtmatige) winnaar in zo’n aanbestedingsprocedure zullen in ieder geval (dan) geen principiële vragen (kunnen) worden gesteld. En los daarvan, (aangeboden) ‘kwaliteit’ is dan in beginsel (pas) echt doorslaggevend.

woensdag 15 januari 2014

Verbazing-2



In aanvulling op een eerdere Blog hieronder (‘Verbazing (EMVI-LP, nieuwe (concept-) Wmo)’):

 

Inmiddels is het Voorstel van wet Wmo 2015 op 14 januari 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer. Zie bijvoorbeeld:

 


 

Art. 2.6.4 Wmo 2015:

 

“1. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.

 

2. Indien de levering van een voorziening wordt aanbesteed, gunt het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving en maakt in de aankondiging van de overheidsopdracht bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van het criterium economisch meest voordelige inschrijving, waarbij in ieder geval het nadere criterium kwaliteit wordt gesteld.

 

3. In afwijking van artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 kan het college een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen.”

 

Memorie van Toelichting (artikelsgewijs, pag. 133):

 

“In geval het college het leveren van een voorziening door een derde (aanbieder) wil doen uitvoeren, zal het college daartoe gewoonlijk een overeenkomst met die derde sluiten. Afhankelijk van de aard van de levering of dienst die het college wil inkopen bij een derde en de vraag of het bedrag van de opdracht het drempelbedrag overschrijdt, zal het college daarbij rekening hebben te houden met de Aanbestedingswet 2012.

In artikel 2.114, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 is bepaald dat aanbestedende dienst kan gunnen op grond van het criterium de economisch meest voordelige inschrijving. In afwijking van dit eerste lid bepaalt het tweede lid van artikel 2.114 van de Aanbestedingswet dat een aanbestedende dienst alleen kan gunnen op grond van het criterium de laagste prijs, indien de aanbestedende dienst de toepassing van dit criterium motiveert in de aanbestedingsstukken. Het komt er daarom kort gezegd op neer dat de Aanbestedingswet 2012 het gunningscriterium 'economisch meest voordelige inschrijving' voorschrijft en dat, wanneer de aanbestedende dienst toch kiest voor het gunningscriterium 'laagste prijs', dit gemotiveerd moet worden.

Het eerste lid benadrukt dat wanneer de verlening van een voorziening wordt aanbesteed, het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving dient te gunnen en bepaalt vervolgens dat bij het stellen van nadere criteria ter invulling van het criterium ‘economisch meest voordeling inschrijving’ in ieder geval het nadere criterium ‘kwaliteit’ wordt opgenomen. Het tweede lid bepaalt vervolgens dat het college het criterium ‘laagste prijs’ niet mag gebruiken bij de aanbesteding van de verlening van een voorziening. Dientengevolge is er in dit wetsvoorstel geen gelegenheid gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 biedt om gemotiveerd te kiezen voor het criterium ‘laagste prijs’. Deze opzet waarbij sterk wordt ingezet op het waarborgen van de kwaliteit van de verlening van een voorziening, doet recht aan hetgeen was geregeld in artikel 10, derde lid, van de Wmo.”

 

De Raad van State (Advies 22 november 2013, no.W13.13.0313/III) lijkt ter zake niets te constateren. Ik wel.

 

Aanvullend op mijn eerdere opmerkingen in kwestie (zie hieronder, eerdere Blog):

 

- Het is voor mij niet te bevatten, dat gemeenten zowel (enerzijds) met aanzienlijke besparings- / bezuinigingsdoelstellingen worden geconfronteerd, als (anderzijds) met een EMVI-verplichting. Men denkt ter zake bijvoorbeeld aan een administratieve lastenverzwaring die een gunning op EMVI ontegenzeggelijk (overigens voor alle betrokken partijen, aanbestedende dienst en inschrijvers) teweeg brengt. En aan het gegeven, dat ‘kwaliteit’ ook anderszins (in beginsel zelfs beter) geborgd kan (moet) worden door middel van bijvoorbeeld de technische specificaties van de opdracht.

- Artikel 2.6.4 lid 3 Wmo is in strijd met artikel 53 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG. Kan ten aanzien van de Aanbestedingswet 2012 bij/met de Wmo 2015 zo mogelijk nog gedacht worden aan de ‘specialiteitsregel’ lex specialis derogat legi generali. Met betrekking tot artikel 53 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG gaat een en ander (zeker) niet op.

- Artikel 2.6.4 lid 3 Wmo is in strijd met (vaste) jurisprudentie van het (Europese) Hof van Justitie (EG/EU). Men denkt bijvoorbeeld mutatis mutandis aan het bepaalde in r.o. 40 en 42 van het arrest HvJEG 7 oktober 2004 in zaak C-247/02 (Sintesi SpA/ Autorità per la Vigilanza sui Lavori Pubblici):

 


 

“40 Het feit dat de nationale wetgever op een abstracte en algemene wijze, één criterium voor de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken vastlegt, ontneemt de aanbestedende diensten de mogelijkheid om rekening te houden met de aard en de specificiteit van dergelijke opdrachten – afzonderlijk beschouwd – door voor elke opdracht het criterium te kiezen dat het meest geschikt is om de vrije mededinging en op die manier de keuze van de beste aanbieding te verzekeren.

 

42 Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 30, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken na openbare of niet-openbare aanbestedingsprocedures, de aanbestedende diensten op abstracte en algemene wijze verplicht om alleen het criterium van de laagste prijs te hanteren.”

 

En, tenslotte, de verwijzing naar het huidige art. 10 lid 3 Wmo in deze is en blijft minst genomen misleidend.

zaterdag 11 januari 2014

EMVI


Ergens in 2010-2011:

 

Aannemer:                                      “Pvd, weer een aanbesteding verloren.”

Brancheorganisatie / Politiek:     “Euh?”

Aannemer:                                      “Ja, van een cowboy / duiker / nieuwkomer; ze kijken alleen maar    naar de prijs.”

Brancheorganisatie / Politiek:     “Euh?”

Aannemer:                                       “Ja, de aanbestedende diensten kijken bij aanbestedingen nooit naar kwaliteit!”

Brancheorganisatie / Politiek:     “Oké, bedankt. Daar gaan we wat aan doen!”

 

Ergens in 2012:

 

Artikel 2.114 lid 1 Aanbestedingswet 2012:

 

“De aanbestedende dienst gunt een overheidsopdracht op grond van de naar het oordeel van de aanbestedende dienst economisch meest voordelige inschrijving.”

 

Anders, ergens in 2010-2011:

 

Aannemer:                                      “Pvd, weer een aanbesteding verloren.”

Brancheorganisatie / Politiek:     “Euh?”

Aannemer:                                       “Ja, van een cowboy / duiker / nieuwkomer; ze kijken alleen maar naar de prijs.”

Brancheorganisatie / Politiek:      “Euh?”

Aannemer:                                        “Ja, de aanbestedende diensten kijken bij aanbestedingen nooit naar kwaliteit!”

Brancheorganisatie / Politiek:      “Wat bedoelt u precies?”

Aannemer:                                       “Nou, als ze rekening houden met mijn jarenlange ervaringen en kwaliteiten, dan weten ze dat ik het werk stukken beter maak, dan die cowboy / duiker / nieuwkomer zonder ervaring.”

Brancheorganisatie / Politiek:      “Een aanbestedende dienst mag in verband met bijvoorbeeld het bepaalde in r.o. 25-32 van het arrest in zaak C-532/06 (http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=69924&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=985790 ) en het bepaalde in artikel 53 lid 1 van Richtlijn 2004/18/EG slechts in zéér uitzonderlijke gevallen, ervaring als een gunningscriterium hanteren. Een aanbestedende dienst kan en mag wel op EMVI gunnen.”

Aannemer:                                       “Euh?”

Brancheorganisatie / Politiek:      “Ja, bij EMVI wordt niet alleen op prijs gegund, maar ook op kwalitatieve aspecten. Men kan bijvoorbeeld een door de aannemer bij inschrijving in te dienen ‘voorontwerp’, een ‘plan van aanpak’, een ‘planning’ en/of een ‘TCO-berekening’ in het kader van EMVI beoordelen.”

Aannemer:                                       “Dat is wel een hoop werk en je organisatie moet daar wel de capaciteit en mankracht voor hebben.”

Brancheorganisatie / Politiek:     “Ja, daar moet wel rekening mee worden gehouden.”

Aannemer:                                       “Nou, dan is gunnen op laagste prijs misschien zo gek nog niet.”

 

Ergens in 2015-2016:

 

Artikel < > Aanbestedingswet 2015:

 

“De criteria op basis waarvan aanbestedende diensten een opdracht gunnen zijn:

 

(a) de economisch meest voordelige inschrijving;

 

of

 

(b) de laagste (kost-) prijs.”

 

Zie overigens ook pag. 2-3 van: