donderdag 14 september 2017

De vervanging van een combinant


Dit is ‘oud recht’, namelijk gewezen onder Richtlijn 2004/18/EG: HvJEU 14 september 2017 in zaak C-223/16 (Casertana Costruzioni):


37          Wat wijzigingen in verband met de entiteiten waaraan de opdracht is gegund betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat de beslissing tot goedkeuring van de wijziging van de samenstelling van het samenwerkingsverband waaraan de opdracht is gegund, een wijziging ten opzichte van het gunningsbesluit inhoudt die als wezenlijk kan worden beschouwd als zij, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de procedure voor de betrokken opdracht, ziet op een van de essentiële elementen die beslissend waren voor de vaststelling van de gunningsbesluit. In een dergelijk geval moeten de noodzakelijke maatregelen worden getroffen die in het nationale recht zijn opgenomen om deze onregelmatige situatie te herstellen, waaronder eventueel zelfs een nieuwe aanbestedingsprocedure (arrest van 8 mei 2014, Idrodinamica Spurgo Velox e.a., C-161/13, EU:C:2014:307, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38          Daarenboven heeft het Hof ter zake van concessieovereenkomsten geoordeeld dat een vervanging van een onderaannemer, zelfs indien de overeenkomst in deze mogelijkheid voorziet, in uitzonderlijke gevallen een substantiële wijziging van een van de essentiële elementen van de concessieovereenkomst kan vormen wanneer de omstandigheid dat een beroep is gedaan op een bepaalde onderaannemer en niet op een andere, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken dienst, een beslissend element is geweest bij de sluiting van de overeenkomst (arrest van 13 april 2010, Wall, C-91/08, EU:C:2010:182, punt 39).
39          In het hoofdgeding zou de mogelijkheid die op onvoorzienbare wijze uitsluitend aan een combinatie van ondernemingen wordt verleend om een tot de combinatie behorende derde onderneming te vervangen die een op straffe van uitsluiting vereiste kwalificatie heeft verloren, een substantiële wijziging van de inschrijving en zelfs van de identiteit van de combinatie vormen, zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie heeft opgemerkt. Een dergelijke wijziging van de inschrijving zou de aanbestedende dienst immers verplichten om nieuwe controles te verrichten en zou een competitief voordeel opleveren voor die combinatie, die zou kunnen proberen om haar inschrijving te optimaliseren om sterker te staan ten opzichte van de inschrijving van haar concurrenten in de procedure voor het plaatsen van de betrokken opdracht.
40          Een dergelijke situatie zou niet stroken met het beginsel van gelijke behandeling - dat vereist dat de inschrijvers bij het opstellen van hun inschrijving dezelfde kansen hebben, en meebrengt dat voor deze inschrijvingen dezelfde voorwaarden moeten gelden voor alle inschrijvers - en zou een verstoring van de gezonde en effectieve concurrentie tussen ondernemingen die deelnemen aan een overheidsopdracht vormen.
41          Wat ten slotte het door Casertana ingeroepen argument van overmacht betreft, moet worden vastgesteld dat een inschrijver, zoals in punten 30 en 31 van het onderhavige arrest is vermeld, zich op grond van richtlijn 2004/18 weliswaar kan beroepen op de draagkracht van een of meer derde entiteiten naast zijn eigen draagkracht om te voldoen aan de door een aanbestedende dienst vastgestelde criteria, maar als leider van een combinatie van ondernemingen ervoor verantwoordelijk blijft dat deze ondernemingen voldoen aan de verplichtingen en de voorwaarden om aan een aanbesteding deel te nemen, die de aanbestedende dienst heeft vastgesteld in de documenten betreffende de procedure voor het plaatsen van de betrokken opdracht.
42          Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 47, lid 2, en artikel 48, lid 3, van richtlijn 2004/18 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die uitsluit dat een ondernemer die inschrijft op een aanbesteding, een nevenonderneming kan vervangen die na de indiening van zijn inschrijving vereiste kwalificaties heeft verloren, met als gevolg dat die ondernemer automatisch wordt uitgesloten.

Het gaat dus in beginsel om, als zo vaak in het aanbestedingsrecht, ‘één kans’.

Vergelijk in dat verband ook de (lezenswaardige) Conclusie van de AG:


49.         Bovendien overwoog hij dat een dergelijke wijziging de noodzaak van extra verificaties door de aanbestedende dienst met zich kan brengen en zelfs van invloed kan zijn op de keuze van de gegadigden aan wie wordt gevraagd een offerte in te dienen. Voorts merkte de advocaat-generaal op dat indien een inschrijver een tweede kans wordt geboden om een entiteit aan te wijzen op wier draagkracht of bekwaamheden hij een beroep wenst te doen, dit „hem zonder meer een voordeel [kan opleveren] dat onverenigbaar is met het vereiste van gelijke behandeling”.
[…]
68.         Volgens vaste rechtspraak kan overmacht worden aangenomen „wanneer de door rechtssubjecten aangevoerde, van buiten komende oorzaak onvermijdelijke en onafwendbare gevolgen heeft die het de betrokkenen objectief onmogelijk maken hun verplichtingen na te komen”.
69.         Het lijkt mij duidelijk dat inschrijvers verantwoordelijk zijn - en moeten zijn - voor hun keuze van de entiteiten op wier draagkracht of bekwaamheden zij een beroep doen. Die keuzes zijn zakelijke beslissingen van groot belang. Een zorgvuldig handelende inschrijver dient nauwgezet te beoordelen en na te gaan of zijn potentiële zakenpartners over de vereiste draagkracht of bekwaamheden beschikken. Wanneer hij daarop een beroep doet, gaat hij een verbintenis aan jegens de aanbestedende dienst. Er kan niet worden gesteld dat de mogelijkheid dat een derde de voor een bepaalde certificering vereiste draagkracht of bekwaamheden verliest, onvermijdelijk of onafwendbaar is.
70.         Zoals het Hof in het arrest Swm Costruzioni 2 en Mannocchi Luigino heeft geoordeeld, is het inschrijvers krachtens artikel 47, lid 2, en artikel 48, lid 3, van richtlijn 2004/18 toegestaan een beroep te doen op de draagkracht of de bekwaamheden van meerdere derde entiteiten om aan te tonen dat zij aan de minimumeisen inzake draagkracht of bekwaamheden voldoen. Een zorgvuldige inschrijver kan dus overwegen om, wanneer hij een inschrijving indient, een beroep te doen op de draagkracht of de bekwaamheden van meerdere entiteiten, ter voorkoming van de negatieve gevolgen die zich zouden voordoen mocht een van die entiteiten de vereiste draagkracht of bekwaamheden verliezen.
71.         Een soepele houding ten aanzien van de mogelijkheid voor inschrijvers om hun zakenpartners te vervangen, zou onverantwoordelijk en onvoorzichtig handelende ondernemingen een oneerlijk voordeel bieden ten opzichte van zorgvuldige en oplettende inschrijvers. Het kan voor een onderneming echter wel duurder zijn om - niet alleen op korte, maar ook op lange termijn - een onderneming in de arm te nemen die voor de nodige betrouwbaarheid, stabiliteit en beroepsbekwaamheid kan zorgen, dan om een onderneming in de arm te nemen die niet over die kwaliteiten beschikt.

Het is (dus) interessant om te vermelden, dat in onderhavig verband, het huidige recht een ‘tweede kans’ feitelijk (wel) ‘faciliteert’.

Zie daartoe artikel 63 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU en de artikelen 2.92 (leden 5 en 6) en 2.94 Aanbestedingswet 2012.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten