maandag 27 november 2017

Een strategisch partnerschap


Een strategisch partnerschap……?

Blijkbaar heeft men mijn diensten dan echt nodig voor de realisatie van organisatiedoelstellingen. Men kan / wil de betreffende diensten niet zelf ontwikkelen en/of zelf (gaan) leveren. En men kan mij ook niet opkopen (overnemen). Men is dus in hoge mate ‘afhankelijk’ van mij.

Maar, waarom zou ik me voor de lange (-re) termijn (moeten) committeren? Een langere termijn, dan de politieke 4-jarige (verkiezings-) cyclus? Kan dat (dan)? En: ‘het fungeert als een raamovereenkomst’? Een raamovereenkomst als basis voor een strategisch partnerschap? Leidt zo’n raamovereenkomst dan niet tot overschrijding van het Europese drempelbedrag, met een aanbestedingsplicht tot gevolg? In wiens belang is dat (dan)? Hoe effectief en flexibel is zo’n langjarige raamovereenkomst dan? Leidt een raamovereenkomst (feitelijk een ‘kader’) tot het echt anders organiseren van zorg? Waarom zou ik risico’s en opbrengsten (moeten) delen met een ander? Wel (dit keer) exclusiviteit en afnameverplichting in de raamovereenkomst opgenomen (dan)? Ik ben en voel me niet ‘afhankelijk’, cliënten komen vanwege mijn specialisme en/of de wettelijke keuzevrijheid middels het PGB toch wel bij mij. Waarom zou ik op basis van ‘open kostprijs-calculatie’ een langjarige contractuele relatie (moeten) aangaan? Wat is het motief van de ander? Kostenreductie? Is dat ook mijn motief? Hoe verhoudt zich dat (dan) met eventuele toekomstige investeringen in (= kosten maken ter zake) nieuwe ontwikkelingen en behandel- en preventiemethoden? Wat draagt de ander (dan) concreet bij aan ‘ontwikkeling’? Hoe ‘complementair’ zijn we eigenlijk?

Het zou toch ook mogelijk moeten zijn, om de komende tijd, bijvoorbeeld een jaar, eerst eens te kijken, wat we concreet aan elkaar hebben? In plaats van nu al op schrift diverse langlopende, verkiezingen overschrijdende, afspraken vast te (moeten) leggen. Elke cliënt is verschillend. Dus in beginsel ook zijn behandeling (-smethode). Dat biedt toch alle mogelijkheden voor steeds een tactische inkoop in het individuele concrete geval op basis van een, zo nodig middels een geautomatiseerd systeem aan te leveren, maatschappelijk en financieel verantwoorde maatwerk-offerte na een adequate intake met de cliënt? En vervolgens gezamenlijk besluiten en contracteren op individueel-cliëntniveau? Zo’n individuele behandeling (‘losse opdracht’) overschrijdt toch nooit het Europese drempelbedrag in kwestie? Te veel werk (dan)? De (rechtmatige verstrekkingen van) deelopdrachten bij een raamovereenkomst betreffen feitelijk toch ook maatwerk en een tactische inkoop? Waarom dan hier een principe-benadering vanuit een strategische inkoop?

Ik vertrouw het nog niet helemaal. De gedachte van strategisch, en als partners, samenwerken klinkt zonder meer goed, biedt in beginsel perspectieven, maar ik zou het vooralsnog toch meer uit de sfeer van de inkoop (-theorie) willen halen. Althans gerust gesteld willen worden, dat wat ooit, mede vanwege (na te streven) kostenreductie en winstmaximalisatie, in, of ten behoeve van, het bedrijfsleven is bedacht, niet per se voor mij gaat, of hoeft te gaan, gelden.

In de zorg werkt het (toch) anders........ En zeker wanneer de relatie tussen cliënt en zorgverlener leidend zou (moeten) zijn........

Aanverwant:




vrijdag 17 november 2017

Géén ‘formaliteitenrecht’


In de kern is Rechtbank Den Haag 14 november 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13289 géén ‘formaliteitenrecht’:


4.3.        De vraag die vervolgens voorligt is of de Combinatie het inschrijvingsbiljet op de juiste wijze heeft ingevuld en ondertekend. Antea heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, primair omdat volgens haar alle tot de Combinatie behorende ondernemingen het inschrijvingsbiljet hadden moeten invullen en ondertekenen. Rijkswaterstaat heeft zich in dit kader gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter volgt Antea in haar standpunt. In de Aanbestedingswet 2012 wordt een inschrijver gedefinieerd als ‘een ondernemer die een inschrijving heeft ingediend’. In dit geval is sprake van zeven ondernemingen die op de opdracht hebben willen inschrijvingen. Weliswaar hebben zij in dit kader een samenwerkingsverband, maar “een combinatie” is geen ondernemer of onderneming en deze bezit ook geen rechtspersoonlijkheid. Gunning aan een combinatie leidt er dan ook toe dat er een overeenkomst wordt gesloten met de tot de combinatie behorende ondernemingen. Die ondernemingen hadden dan ook allemaal op het inschrijvingsbiljet als inschrijver moeten worden vermeld en hadden ook allemaal dit biljet moeten ondertekenen. Op het inschrijvingsbiljet staat ook uitdrukkelijk vermeld dat in geval van meerdere inschrijvers alle inschrijvers het biljet dienen te ondertekenen. Indien een combinatie als één inschrijver zou worden aangemerkt, zou dit een loze zinsnede zijn.
4.4.        Artikel 7.9.2 van het hier van toepassing zijnde hoofdstuk 7 van de ARW 2012 – waar Antea ook op heeft gewezen – schrijft bovendien voor dat het inschrijvingsbiljet ten minste de statutaire naam, het volledige vestigingsadres en, indien beschikbaar, het KVK nummer bevat van elk van de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Het inschrijvingsbiljet van de Combinatie bevat niet al deze gegevens.
4.5.        Het voorschrift in de uitnodiging tot inschrijving dat alle bij de inschrijving te verstrekken documenten dienen te zijn ondertekend door een bevoegd vertegenwoordiger van de inschrijver, waar Rijkswaterstaat nog op heeft gewezen, houdt in dat de door een inschrijver – in dit geval door iedere inschrijver – te ondertekenen documenten dienen te zijn ondertekend door een bevoegd vertegenwoordiger van (ieder van) die inschrijver(s). Hieruit kan niet worden afgeleid dat alle inschrijvers door één inschrijver zouden kunnen worden vertegenwoordigd. Dat kan ook niet worden bereikt door het sluiten van een interne overeenkomst. Inschrijvers kunnen niet op die wijze zelf een door Rijkswaterstaat voorgeschreven wijze van inschrijving wijzigen. De stellingen van Antea over de machtiging als vermeld onder 2.7, behoeven dan ook geen nadere bespreking.
4.6.        Op grond van het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat de inschrijving van de Combinatie door Rijkswaterstaat als ongeldig terzijde had moeten worden gelegd.

Een en ander gaat namelijk over ‘rechtshandelingen’, ‘bevoegde vertegenwoordiging’, ‘de totstandkoming van overeenkomsten’, ‘aanbod en aanvaarding’, ‘verbintenissen’, (eventueel) ‘hoofdelijke verbondenheid’ enzovoort. Privaatrechtelijk dus (zeker) géén kwestie van (slechts) ‘een kruisje / vinkje zetten’ e.d.

En gaat ook over ‘rechtmatigheid’. Bijvoorbeeld in verband met de gelijke behandeling van inschrijvers. Misschien hebben de ‘zeven ondernemingen’ namelijk eerder in verband met het in aanmerking (kunnen) komen voor de raamovereenkomst wel een beroep moeten doen op elkaars ‘draagkracht’ en/of ‘geschiktheden’? En/of ter zake de naleving van de hoofdelijke aansprakelijkheid ex artikel 7.10.2 ARW 2012 (artikel 7.15.2 ARW 2016)?

Terecht vonnis.

De aanbesteding van een raamovereenkomst nodigt al snel uit tot (slechts) een ‘procedureel spelletje’ als ‘te nemen hobbel’ voor “de rechtmatigheid” en “als we maar eenmaal binnen zijn”.

Aanverwant:




woensdag 15 november 2017

Tactische inkoop


In het voorkomend geval wordt - ‘strategisch’ - onverplicht tot ‘bundeling’ van mogelijk toekomstige aankopen overgegaan. Ontstaan (dus) grote (raam-) overeenkomsten. Met in beginsel grote belangen. Met in het voorkomend geval grote risico’s.

En is/wordt het (ineens) ‘complex’…..

En is er alleen (nog) de keuze tussen ‘aanbesteden’ en ‘subsidiëren’……

En heeft ‘het aanbestedingsrecht’ het uiteindelijk gedaan……

Nou………..

Reset!?

Elke cliënt is uniek en verschillend (in zijn behoefte). Dus in beginsel ook zijn concrete behandeling (-smethode) en/of zijn concreet ondersteunings- en/of zorgarrangement. Zie bijvoorbeeld (ook) artikel 4.1.1 Jeugdwet:

1.            De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.
2.            De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige wijze, voorzien zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college en cliëntenorganisaties. Voor zover het betreft jeugdhulp die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt, draagt de jeugdhulpaanbieder er tevens zorg voor dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder.
3.            De hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard.

Dat biedt toch alle mogelijkheden voor steeds een ‘tactische inkoop’ in het individuele concrete geval op basis van een, zo nodig middels een (gekoppeld) geautomatiseerd systeem aan te leveren, maatschappelijk en financieel verantwoorde maatwerk-offerte van een - zo nodig door de cliënt aangedragen - zorgaanbieder die (eerst) een adequate intake met de cliënt heeft gehad?

Zo’n individuele behandeling en/of individueel ondersteunings- en/of zorgarrangement (= ‘losse overheidsopdracht’) overschrijdt toch nooit het Europese drempelbedrag in kwestie? Dan toch nooit ‘last’ van ‘aanbesteden’?

Te veel werk (dan)? De rechtmatige verstrekkingen van deelopdrachten bij een (Europees aanbestede) raamovereenkomst betreffen feitelijk toch ook maatwerk en een tactische inkoop? En dus (het nodige) ‘werk’.

Kostenbeheersing? Met/bij een raamovereenkomst waar ‘de hoeveelheden’ logischerwijs niet vastliggen is kostenbeheersing in beginsel een ‘even groot probleem’ en/of ‘een zelfde soort uitdaging’. Zeker wanneer ook (nog) niet met ERP-achtige systemen wordt gewerkt.

Een schriftelijke ‘basis’? Voor wie zou menen, dat de ‘losse overheidsopdrachten’ en de daarop betrekking hebbende offertes (toch) een schriftelijke ‘basis’ (zouden) moeten hebben, zou een ‘Zorgconvenant’ of een ‘Maatschappelijke intentieverklaring’ waar alle relevante zorgaanbieders en/of (alle) cliënten (-organisaties) en/of (alle) andere direct betrokkenen in de gemeente partij in/bij zijn, in overweging kunnen nemen.

Zo’n ‘Zorgconvenant’ of ‘Maatschappelijke intentieverklaring’ (dat/die, bij gebreke van bijvoorbeeld een ‘bezwarende titel’, niet aanbesteed hoeft te worden) geeft dan de door de deelnemers gezamenlijk gedeelde - zo nodig op bijvoorbeeld pag. 31 t/m 33 van het RVS-rapport ‘Zorgrelatie centraal’ (oktober 2017) gebaseerde - intenties aangaande maatschappelijk verantwoorde, betaalbare en toekomstbestendige zorg en ondersteuning weer.

Bezien vanuit de (behoefte van de) cliënt is een en ander (evenwel) niet nodig.

Maar, hetzelfde geldt ook voor allerlei thans (nog) in de praktijk voorkomende (raam-) overeenkomsten (die tot een Europese aanbestedingsplicht leiden)…………

Deels aanverwant:


en


en




vrijdag 3 november 2017

“Gedoe”


[…]

Wij vertrouwen erop u met dit schrijven voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u echter vragen hebben naar aanleiding van deze brief, dan zijn wij natuurlijk altijd graag bereid u een nadere toelichting te verstrekken. U kunt daartoe contact opnemen met de “vragen en antwoorden” module van Negometrix.

Met vriendelijke groet,

[…]

Nogal wiedes!

Rechtbank Oost-Brabant 30 oktober 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5710:


4.2.        […] Alle betrokkenen waren ter zitting aanwezig en hebben zich desgevraagd uitgelaten over de inhoud van de telefoongesprekken. Daarover bleken de lezingen enigszins uiteen te lopen, maar dat de aanleiding van het telefonische contact de in het kader van de onderhavige aanbesteding door Lias ontvangen brief van 8 september 2017 is geweest en dat in ieder geval een verzoek van Lias tot verlenging van de bezwaartermijn onderwerp van gesprek is geweest, is duidelijk.

4.3.        Wat ook zij van de (niet meer vast te stellen) exacte inhoud van de telefoongesprekken die Lias met twee heren aan de zijde van de gemeente heeft gevoerd, blijkens paragraaf 1.8 van het aanbestedingsdocument is correspondentie, anders dan via de “vragen en antwoorden” module van Negometrix, niet toegestaan. Lias moet, zeker als professionele partij, geacht worden te begrijpen, dat die regel bedoeld is om te voorkomen dat een inschrijver, buiten de andere inschrijver(s) om, zou kunnen communiceren met de gemeente en op die manier oneerlijk zou kunnen concurreren met de andere inschrijvers. Nu Lias in strijd met paragraaf 1.8 van het aanbestedingsdocument contact heeft opgenomen met de gemeente, is de voorzieningenrechter met de gemeente van oordeel dat de gemeente Lias op goede gronden heeft uitgesloten van de aanbestedingsprocedure. Lias heeft op een voor Pepperflow niet direct kenbare wijze gevraagd om en bewilligd in een verlenging van de bezwaartermijn. Het moge zo zijn dat de verlenging in dit geval geen praktisch gevolg heeft gehad, maar in deze aanbesteding is er wel “gedoe” ontstaan over de telefoongesprekken. Partijen zijn het niet geheel eens over wat er is besproken en of dat ernstig is of niet en dat “gedoe” is nu precies wat met de strikte regel van paragraaf 1.8 van het aanbestedingsdocument in aanbestedingen, waarbij altijd meer partijen betrokken zijn die alle stuk voor stuk grote belangen hebben, moet worden voorkomen. Wat oppervlakkig gezien formalistisch lijkt, raakt welbeschouwd de transparantie van de aanbesteding, een van de centrale beginselen van aanbestedingsrecht.