vrijdag 4 juli 2025

De aanbestedingsrechtelijke schoonheidsprijs

Als in de aanbestedingsstukken (PvE en Prijzenblad) van een Europese aanbestedingsprocedure is opgenomen:

“De Opdrachtnemer baseert de productprijzen op de standaard prijslijst van de Fabrikant. (BPNL) […] Opdrachtnemer levert de BPNL waarop de productprijzen zijn gebaseerd aan bij de Opdrachtgever, zowel bij de inschrijving als in de toekomst bij prijswijzigingen.”

 

“Inschrijver dient ten behoeve van deze aanbesteding het volledige Prijzenblad in te vullen.”

En ik lees over die aanbestedingsprocedure in Rechtbank Rotterdam 2 juni 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:7642:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:7642


4.3.2.      […] Stedin heeft in deze aanbestedingsprocedure de keuze gemaakt om tijdens de laatste fase van de gunning - tijdens de beoordeling, na inschrijving en verificatie - nog eens vijf merken buiten de aanbesteding te laten, omdat de inschrijver(s) voor deze merken ‘geen brutoprijslijsten van fabrikanten hebben kunnen indienen’, zo staat in de gunningsbeslissing. Stedin heeft daarmee, zo blijkt uit haar nadere toelichting, bedoeld dat deze brutoprijslijsten minimaal geacht werden niet te zijn ingediend, omdat de inschrijvers geen identieke standaard prijslijsten van de fabrikant voor deze vijf merken hadden ingediend (en mogelijk ook niet konden indienen) waardoor ze niet (goed) vergelijkbaar waren (zoals zij ter zitting aan de voorzieningenrechter en de advocaten van Magema heeft getoond). In die situatie mocht Stedin betwijfelen of de gehanteerde productprijzen (kortingspercentages) wel waren gebaseerd op de meest actuele prijslijst van de fabrikant, zoals geëist in de aanbestedingsstukken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee de motivering in de gunningsbeslissing op dit punt toelaatbaar genuanceerd. Dat Stedin de keuze heeft gemaakt om standaard prijslijsten door inschrijvers te laten opvragen, maakt op het eerste gezicht niet dat zij geacht kan worden welbewust een op haar af te wentelen risico te hebben genomen dat onvermijdelijk leidt tot verschillen in prijslijsten waardoor de inschrijvingen niet op eerlijke en gelijke wijze konden worden beoordeeld. Of deze aanpak van Stedin de aanbestedingsrechtelijke schoonheidsprijs verdient, doet, linksom of rechtsom, evenwel niet af aan de uitkomst van de aanbestedingsprocedure. Ook wanneer de vijf merken wel bij de beoordeling betrokken waren (‘prijspunten vóór’), leert de concrete en voldoende gemotiveerd toegelichte berekening die Stedin heeft gemaakt immers dat Lasaulec ook in dat geval de beste inschrijving op prijs en het zwaarder wegende sub-gunningscriterium kwaliteit heeft gedaan. […]

4.3.3.      […] Het buiten beschouwing laten van de vijf merken na inschrijving raakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de beoordeling van de ingediende prijzenbladen en de toekenning van de prijsscore. Dit wijzigt de aan de inschrijvers bekend gemaakte gunningscriteria en het voorwerp van de opdracht, welke opdracht door Stedin onveranderd is geraamd op te verwachten afzet en omzet per jaar […], niet. Dat de merken niet van de AD zijn verwijderd doet daaraan juist niet af, omdat de omvang van de opdracht hierdoor (voor iedere inschrijver) hetzelfde is gebleven. De AD is, anders dan het prijzenblad, ook steeds niet-limitatief geweest. Dat de merken die daarop staan (inclusief de zeven merken die verwijderd zijn van het prijzenblad) nog wel door de opdrachtnemer moeten (kunnen) worden geleverd (zonder dat overigens sprake is van een afnameverplichting), maakt niet dat evident sprake is van bevoordeling van Lasaulec ten opzichte van de andere inschrijvers en/of een evident veranderd speelveld. Zoals Stedin naar voren heeft gebracht: met het verwijderen van de zeven merken van het prijzenblad heeft zij juist de inschrijvers gelijk willen behandelen. […]

Dan vraag ik me af, of (wellicht) gegund is aan een inschrijver die in strijd met de (eisen in de) aanbestedingsstukken heeft ingeschreven?

Het is mij immers niet duidelijk.

Heeft ‘de winnaar’ wel of niet de vereiste/voorgeschreven ‘BPNL’ ingeleverd bij inschrijving? En heeft hij/zij wel of niet ‘het volledige Prijzenblad’ ingevuld?

Als dat namelijk niet het geval is, dan zou dat niet in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 56 lid 1 sub a Richtlijn 2014/24/EU:


Opdrachten worden gegund op basis van criteria als vastgesteld overeenkomstig de artikelen 67 tot en met 69, mits de aanbestedende dienst er overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 61 op heeft toegezien dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: 

a)            de inschrijving voldoet aan de eisen, voorwaarden en criteria als vermeld in de aankondiging van de opdracht of de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling en in de aanbestedingsdocumenten, indien van toepassing met inachtneming van artikel 45; […]

En dat kan dan dus niet tot gunning leiden.

NB: Uit het vonnis maak ik niet op, dat Richtlijn 2014/25/EU toepassing vindt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten