Artikel 56 lid 3 Richtlijn 2014/24/EU luidt als volgt:
Wanneer de door de ondernemers in te dienen informatie
of documentatie onvolledig of onjuist is of lijkt te zijn of wanneer specifieke
documenten ontbreken, kunnen de aanbestedende diensten, tenzij het nationale
recht dat deze richtlijn uitvoert anders bepaalt; de betrokken ondernemers
verzoeken die informatie of documentatie binnen een passende termijn in te
dienen, aan te vullen, te verduidelijken of te vervolledigen, mits dergelijke
verzoeken worden gedaan met volledige inachtneming van de beginselen van
gelijke behandeling en transparantie.
Vergelijk ook artikel 2.55 Aanbestedingswet 2012:
Een aanbestedende dienst kan een ondernemer vragen om
zijn inschrijving of verzoek om deelneming nader toe te lichten of aan te
vullen, met inachtneming van de artikelen 2.84, 2.85 en 2.102.
En artikel 2.102 leden 1 en 2 Aanbestedingswet 2012:
1. De
aanbestedende dienst verzoekt de inschrijver aan wie hij voornemens is de
overheidsopdracht te gunnen de vereiste bewijsstukken met betrekking tot de in
de artikelen 2.89 en 2.91 tot en met 2.97 bedoelde gegevens en bescheiden over
te leggen.
2. Bij
de toepassing van het eerste lid kan de aanbestedende dienst de desbetreffende
inschrijver verzoeken de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken aan te vullen
of toe te lichten.
Hoewel onderstaand vonnis ook lijkt te ‘ingekleurd’ door de ‘specifieke
omstandigheden van het aanbestedingsdocument-geval', zie ik daarin toch een feitelijke
bevestiging van mijn idee, dat een ‘afwijzing’, ‘ongeldigverklaring’ e.d. doorgaans
maar beter (steeds) vooraf kan/moet worden gegaan door een of meerdere
duidelijke, ondubbelzinnige en doeltreffende c.q. to the point verduidelijkingsvragen van/door de aanbestedende
dienst.
Rechtbank Noord-Holland 14 juli 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:6570:
4.9. Naar
het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Combinatie met de mededeling “Centraal in deze beleidsevaluatie stond de
vraag in hoeverre dit beleid moet worden voortgezet” en “De referentie heeft betrekking op het
uitvoeren van een complex beleidsadvies” ook voldoende gesteld dat de referentie ziet op advisering in de aldus opgevatte
betekenis van het woord. De omstandigheid dat van die advisering uit het
evaluatierapport noch uit de andere bewijsstukken bleek, sluit niet uit dat van
zodanige advisering sprake kan zijn, zoals uit de e-mail van de contactpersoon
van de Combinatie bij het ministerie van I&M d.d. 8 juni 2016 inmiddels ook
is gebleken. De aard van het onderzoek, de omvang van het rapport en de
omstandigheid dat er aan de vervaardiging van het eindrapport maar liefst vier
besprekingen met de breed samengestelde begeleidingscommissie zijn voorafgegaan
hadden de Provincie aanleiding moeten geven om rekening te houden met de
mogelijkheid dat de ingezonden stukken niet een volledig beeld gaven van de
door de referentieopdracht aangesproken competenties.
4.10. Gelet
op de voor het handelen van de aanbestedende dienst geldende beginselen van
zorgvuldigheid en proportionaliteit ontstond voor de Provincie in ieder geval
een verplichting om opheldering te zoeken toen zij kennis nam van de mededeling
in de brief van de Combinatie van 28 april 2016 dat de beleidsadviezen die AT
Osborne had gegeven vanwege de politieke sensitiviteit niet in het
schriftelijke rapport waren opgenomen. Dit had eenvoudig gekund door (b.v.) aan
AT Osborne te vragen om binnen een week een schriftelijke bevestiging van die
stelling door de referent aan te leveren.
[…]
4.13. De
stelling van de Provincie dat het haar niet vrij stond de e-mail van de
contactpersoon van de Combinatie bij het ministerie van I&M d.d. 8 juni
2016 in de beoordeling van de aanmelding te betrekken laat onverlet dat het
haar wel vrij stond om met een open oog voor de aanzienlijke belangen van de
Combinatie haar aanmelding op mogelijke onduidelijkheden te onderzoeken en,
waar die aan het licht traden, opheldering te vragen. Als haar dat niet vrij
zou staan, zou de regeling in 2.7 van de leidraad ook een dode letter zijn.
Het door de Provincie aangehaalde arrest van het Hof
Den Haag van 16 december 2014 (ECLI:NLGHDHA:2014:3951) staat daaraan niet in de
weg, aangezien de Provincie zich in dit geval in de leidraad expliciet de
bevoegdheid heeft voorbehouden om verduidelijking te verlangen en de cases ook
overigens teveel van elkaar verschillen. Zo zou in de door het Hof berechte
casus de concurrentiepositie van de andere gegadigde door het alsnog toelaten
wel worden geschaad, nu zich daar 8 gegadigden voor 5 plaatsen hadden gemeld.
Het gaat bij aanbestedingen ook (echt) om inhoud, inlevingsvermogen en
communicatie. (Ook) Deze casus had niet tot een rechtszaak hoeven leiden.