woensdag 27 januari 2021

(Buitengerechtelijke) Ontbinding

Artikel 6: 265 lid 1 BW luidt als volgt:

 

Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. 

Hof Den Haag 19 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:43 hecht in dat verband waarde aan het aanbod (artikel 6: 217 lid 1 BW) in de aanbestedingsprocedure met betrekking tot de kwalitatieve gunningscriteria: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2021:43

 

5.3         Het is voor het hof duidelijk dat partijen, met de aanvaarding van de inschrijvingen van Munckhof op 6 maart 2020 en het sluiten van de drie raamovereenkomsten op 30 april 2020, zijn overeengekomen dat Munckhof de opdrachten met eigen chauffeurs zou uitvoeren. Dat was hun beider bedoeling en iets anders kan niet uit de stellingen en stukken worden afgeleid. Munckhof heeft met haar inschrijvingen aan de Gemeenten aangeboden om de opdrachten uit te voeren met chauffeurs die zij dan zelf in dienst heeft en zij heeft laten weten dat zij het risico wat betreft voldoende personeel beheerst. Zij heeft hierover in haar inschrijving opgenomen en ook tijdens het verificatiegesprek van 4 maart 2020 verteld, dat zij medewerkers met ruime ervaring heeft om de benodigde chauffeurs regulier te werven (onder andere via het UWV) en dat als medio juni (week 25) zou blijken dat er nog veel chauffeurs geworven moeten worden, zij haar doorlopende samenwerking met uitzendbureaus zou inzetten, zodat zij snel geschikte chauffeurs in dienst kon nemen. Met deze aanbiedingen heeft zij de aanbesteding op de drie percelen ‘gewonnen’. De Gemeenten heeft haar biedingen voor de percelen 2, 3 en 8 aanvaard. De raamovereenkomsten houden vervolgens alle drie uitdrukkelijk in (artikel 3) dat de opdracht aan Munckhof is verleend en door haar is aanvaard, overeenkomstig haar inschrijving. Dit betekent dat tussen de Gemeenten en Munckhof is overeengekomen dat Munckhof eigen chauffeurs zou inzetten. Hooguit mocht Munckhof nog op grond van artikel 4.3 van de Inkoopvoorwaarden onderaannemers gaan inzetten, maar dat alleen met schriftelijke goedkeuring van de Gemeenten vóóraf, (waarover hierna meer).

[…]

5.10       De eisen aan de chauffeurs en hun voertuigen vormen een belangrijk onderdeel van de raamovereenkomsten. Immers, bij de inschrijvingen moesten inschrijvers in het Plan van Aanpak bij meerdere kwalitatieve gunningscriteria ingaan op onderwerpen die (mede) daarmee te maken hadden en wanneer een inschrijver van plan was gebruik van een onderaannemer te maken, moest hij dat bij de inschrijving concreet opgeven. Munckhof heeft dat niet gedaan. De Gemeenten hebben (al bij de rechtbank) aangevoerd dat, als Munckhof in haar inschrijvingen wel zou hebben aangegeven van plan te zijn voor 60% van de opdracht meerdere onderaannemers in te zetten, dit had kunnen resulteren in andere scores voor de kwalitatieve gunningscriteria en in een andere winnaar voor de percelen 2 en 8. Het gebruik van onderaannemers moest worden meegenomen in de uitwerking van de kwalitatieve gunningscriteria ‘implementatie’, ‘communicatie’ en ‘kwaliteit van dienstverlening’ en zou ook hebben doorgewerkt in de beoordeling van het verificatiegesprek, zo hebben de Gemeenten (ook) onbetwist aangevoerd. Dit betekent dat bij de gunning en de vervolgens met Munckhof gesloten raamovereenkomsten een belangrijk onderdeel was dat Munckhof met eigen chauffeurs zou werken (niet in onderaanneming) en daartoe tijdig voldoende chauffeurs zou werven.

[…]

5.18       Overigens mochten de Gemeenten bij de weigering ook mee laten wegen, dat Munckhof in de aanbestedingsprocedure inschreef met het plan om de opdrachten helemaal met eigen chauffeurs uit te voeren, zodat zij zich niet aan onderaannemers hoefde te binden voordat zij zeker wist dat zij een opdracht zou krijgen. Wanneer de Gemeenten kort na de gunningen toestemming zouden hebben verleend om maar liefst 60% van de opdrachten uit te voeren met (mogelijk) vijf onderaannemers, zou Munckhof een voordeel hebben gekregen ten opzichte van inschrijvers die wel al tijdens de aanbestedingsprocedure (zonder de zekerheid een opdracht te krijgen) onderaannemers aan zich hadden moeten binden.

[…]

5.20       Toen duidelijk was dat Munckhof niet 60% van de opdracht met onderaannemers mocht gaan uitvoeren, was ook duidelijk dat Munckhof de raamovereenkomsten onmogelijk kon nakomen en mochten de Gemeenten de raamovereenkomsten ontbinden. Immers, iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een verbintenis geeft de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In deze zaak gaat het niet om een bijzondere aard of geringe betekenis. Het werven van chauffeurs was vóór het sluiten van de overeenkomsten (verschillende malen) aan de orde gekomen en de uitvoering van de opdrachten met eigen chauffeurs betrof een belangrijk (betekenisvol) deel van de overeenkomst. 

Daarmee is de kous niet per se af. 

Zie namelijk artikel 6: 277 BW:

 

1             Wordt een overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.

2             Indien de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend, is het vorige lid slechts van toepassing binnen de grenzen van het in artikel 78 bepaalde.

  

donderdag 21 januari 2021

Het ondenkbare

 

 

Het ondenkbare is gebeurd……….

 

Even een CCR-momentje:

 

Have you ever seen the rain, coming down on a sunny day? *

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Creedence Clearwater Revival (1970-1971)

 

Eerder: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/02/een-ccr-momentje.html 

zondag 17 januari 2021

Self-cleaning en rechtstreekse werking

De wettelijke situatie in Nederland (zie artikel 2.87a Aanbestedingswet 2012) is anders, maar over self-cleaning en de rechtstreekse werking van artikel 57 lid 6 Richtlijn 2014/24/EU toch interessant en goed om te weten, HvJEU 14 januari 2021 in zaak C-387/19 (RTS infra en Aannemingsbedrijf Norré-Behaegel):

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=236425&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=22728274

  

39          In casu zij erop gewezen dat, zoals de verwijzende rechter aangeeft, het Koninkrijk België artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 weliswaar in nationaal recht heeft omgezet middels artikel 70 van de wet van 17 juni 2016, dat bepaalt dat het bewijs van de corrigerende maatregelen moet worden geleverd op initiatief van de ondernemer, maar dat deze wet nog niet in werking was getreden toen de aankondiging werd bekendgemaakt en evenmin toen verzoeksters in het hoofdgeding hun inschrijving indienden. Bovendien blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat in de aanbestedingsstukken weliswaar werd verwezen naar de uitsluitingsgronden die onder de toenmalige nationale regeling golden, maar niet uitdrukkelijk werd aangegeven dat de betrokken ondernemer dergelijk bewijs spontaan moest leveren.

40          In die omstandigheden, en onverminderd de verplichting die verzoeksters in het hoofdgeding krachtens de vereisten van transparantie en loyaliteit hadden om de aanbestedende dienst te informeren over de ernstige beroepsfouten die zij hadden begaan bij de uitvoering van eerdere, door dezelfde aanbestedende dienst gegunde opdrachten, konden verzoeksters alleen al op basis van artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 redelijkerwijs verwachten dat de aanbestedende dienst hun later zou vragen om het bewijs te leveren van de corrigerende maatregelen die zij hadden genomen om enige facultatieve uitsluitingsgrond te verhelpen die deze dienst kon aanvoeren.

[…]

42          Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een praktijk waarbij een ondernemer bij de indiening van zijn verzoek tot deelname of zijn inschrijving spontaan het bewijs moet leveren van de corrigerende maatregelen die hij heeft genomen om aan te tonen dat hij betrouwbaar is ondanks het bestaan van een facultatieve uitsluitingsgrond die wordt genoemd in artikel 57, lid 4, van deze richtlijn, wanneer uit de toepasselijke nationale regeling of de aanbestedingsstukken geen dergelijke verplichting voortvloeit. Artikel 57, lid 6, van deze richtlijn verzet zich daarentegen niet tegen een dergelijke verplichting wanneer zij duidelijk, nauwkeurig en eenduidig staat vermeld in de toepasselijke nationale regeling en via de aanbestedingsstukken ter kennis van de betrokken ondernemer wordt gebracht.

[…]

44          Dienaangaande blijkt uit vaste rechtspraak dat het in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, mogelijk is om zich voor de nationale rechterlijke instanties op die bepalingen te beroepen tegenover de betrokken lidstaat, hetzij wanneer deze heeft verzuimd de richtlijn tijdig in nationaal recht om te zetten, hetzij wanneer hij dit op onjuiste wijze heeft gedaan (arrest van 13 februari 2019, Human Operator, C-434/17, EU:C:2019:112, punt 38).

45          In casu moet worden opgemerkt dat, zoals in wezen uit de verwijzingsbeslissing blijkt, de wet van 17 juni 2016, waarbij richtlijn 2014/24 in het Belgische recht is omgezet, pas op 30 juni 2017 in werking is getreden, dat wil zeggen na de uiterste datum voor omzetting van deze richtlijn, namelijk 18 april 2016. De vraag naar de rechtstreekse werking van artikel 57, lid 6, van deze richtlijn is derhalve pertinent.

46          Het Hof heeft verduidelijkt dat een Unierechtelijke bepaling onvoorwaardelijk is wanneer zij een verplichting oplegt die aan geen enkele voorwaarde is gebonden en die voor haar uitvoering of werking niet afhangt van een handeling van de instellingen van de Unie of van de lidstaten, en voldoende nauwkeurig is om door een justitiabele te kunnen worden ingeroepen en door de rechter te kunnen worden toegepast wanneer de erin vervatte verplichting in ondubbelzinnige bewoordingen is geformuleerd (arrest van 1 juli 2010, Gassmayr, C-194/08, EU:C:2010:386, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47          Voorts heeft het Hof geoordeeld dat een richtlijn de lidstaten weliswaar een zekere beoordelingsmarge laat bij de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen daarvoor, maar een bepaling van deze richtlijn als onvoorwaardelijk en nauwkeurig kan worden beschouwd indien zij de lidstaten in ondubbelzinnige bewoordingen een nauwkeurige resultaatsverplichting oplegt waaraan geen voorwaarde is verbonden met betrekking tot de toepassing van de daarin vervatte regel (zie in die zin arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01-C-403/01, EU:C:2004:584, punten 104 en 105, en 14 oktober 2010, Fuß, C-243/09, EU:C:2010:609, punten 57 en 58).

48          In casu moet worden geoordeeld dat artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24, door te bepalen dat elke ondernemer mag bewijzen dat de maatregelen die hij heeft genomen voldoende zijn om zijn betrouwbaarheid aan te tonen ondanks een toepasselijke uitsluitingsgrond, ondernemers een recht verleent dat in ondubbelzinnige bewoordingen is geformuleerd en dat de lidstaten een resultaatsverplichting oplegt die, hoewel de materiële en procedurele toepassingsvoorwaarden daarvoor volgens artikel 57, lid 7, van deze richtlijn moeten worden vastgesteld door de lidstaten, niet in intern recht hoeft te worden omgezet om door de betrokken ondernemer te kunnen worden ingeroepen en te zijnen behoeve te worden toegepast.

49          Onafhankelijk van de wijze waarop artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 concreet wordt uitgevoerd, wordt hierin immers voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk - in de zin van de in punt 46 van dit arrest aangehaalde rechtspraak - bepaald dat de betrokken ondernemer niet van de aanbestedingsprocedure kan worden uitgesloten indien hij erin slaagt om ten genoegen van de aanbestedende dienst aan te tonen dat zijn betrouwbaarheid met de genomen corrigerende maatregelen is hersteld, ondanks het bestaan van een uitsluitingsgrond. Artikel 57, lid 6, van deze richtlijn biedt deze ondernemer dus een minimale bescherming die losstaat van de beoordelingsmarge die de lidstaten wordt gelaten bij de vaststelling van de procedurele voorwaarden van deze bepaling (zie in die zin arresten van 14 juli 1994, Faccini Dori, C-91/92, EU:C:1994:292, punt 17, en 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01-C-403/01, EU:C:2004:584, punt 105). Dit geldt des te meer daar, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 102 van zijn conclusie, artikel 57, lid 6, van deze richtlijn de basisaspecten van de regeling van corrigerende maatregelen en van het aan de ondernemer toegekende recht uiteenzet door aan te geven wat er op zijn minst moet worden bewezen en welke beoordelingscriteria moeten worden gehanteerd.

50          Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft. 

donderdag 14 januari 2021

Zoek de verschillen

Irritant en verwarrend, dat ‘zoek de verschillen’: 

Hof Den Haag 22 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2382: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:2382 

Hof Den Haag 22 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2460: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:2460 

Hoe dan ook. 

Zie over Hof Den Haag 22 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2460: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/12/evenredigheidsbeginsel.html

‘Hefbomen’

Dat je bij ‘gunnen op waarde’ kritisch moet zijn met betrekking tot de vraag, of je (ook) daadwerkelijk bereid bent, de hoogte van een fictieve korting te betalen in de uitvoering, is bekend. (Ben je bereid voor een kwalitatieve ‘10’ bijvoorbeeld € 400.000,-- meer te betalen, dan hetgeen je moet betalen voor een inschrijving met de besteksconforme basiskwaliteit ‘6’?

Minder bekend is de ‘hefboom’, dat een inschrijving duurder (de inschrijvingssom hoger) wordt om de maximale fictieve korting te (kunnen) verkrijgen, waardoor (vervolgens) de fictieve korting er (deels) niet meer toe doet. 

Je moet dus ook als inschrijver ‘strategisch’ (kunnen) denken. 

Zie daartoe bijvoorbeeld ook r.o. 5.4.3 gedeeltelijk Rechtbank Den Haag 20 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13782: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:13782

 

“[…] Volgens HHSK en de Combinatie VHB/BOKA heeft de Combinatie VVV ten behoeve van werkpakket 3 aanzienlijk meer mensen en middelen ingezet dan de Combinatie VHB/BOKA. Dit is volgens hen een gevolg van het feit dat de Combinatie VVV kosten per dijkvak berekent, terwijl de Combinatie VHB/KOPA dijkvakken zoveel mogelijk heeft gebundeld. Hiermee is volgens HHSK reeds het verschil tussen de inschrijfsommen van beide inschrijvers te verklaren. Die gevolgtrekking komt de voorzieningenrechter voorshands niet onlogisch of onjuist voor. De Combinatie VVV heeft kennelijk ingezet op het leveren van een aanzienlijke meerwaarde op het subgunningscriterium K2. Hierin is zij, gelet op het feit dat zij op dit criterium de hoogst mogelijke score en daarmee de maximale fictieve korting heeft behaald, ook geslaagd. Keerzijde van deze insteek is echter dat de Combinatie VVV hiervoor kennelijk aanzienlijk meer mensen en middelen zal moeten inzetten dan de Combinatie VHB/BOKA, hetgeen logischerwijs zijn weerslag heeft op de hoogte van de door haar geoffreerde prijs. […]” 

Een en ander is niet vreemd. 

Kwaliteit kost nu eenmaal geld. En Sinterklaas bestaat niet. 

Het kan in het voorkomend geval, als ‘hefboom’, de stimulans om extra kwaliteit / meerwaarde aan te bieden echter temperen. 

donderdag 7 januari 2021

Onrechtmatig handelen

Onrechtmatig handelen kost (ook) geld. 

Zie bijvoorbeeld Rechtbank Midden-Nederland 30 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5672: 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2020:5672

 

4.20.      De conclusie is dat de gemeente in strijd met het aanbestedingsrecht (de wet) heeft gehandeld door de inschrijving van RBL niet ongeldig te verklaren en de opdracht niet aan JCDecaux te gunnen. Dit is onrechtmatig tegenover JCDecaux. Dit onrechtmatig handelen is ook aan de gemeente toe te rekenen. De door JCDecaux gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.

 

Het is aannemelijk dat JCDecaux schade lijdt door het onrechtmatig handelen van de gemeente

4.21.      JCDecaux vordert dat de schade die zij door het hiervoor besproken onrechtmatig handelen van de gemeente heeft geleden of lijdt, wordt opgemaakt bij staat.

Dit betekent dat in deze procedure alleen hoeft te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat JCDecaux door het hiervoor vastgestelde onrechtmatig handelen van de gemeente schade heeft geleden of lijdt. De begroting van de schade wordt gedaan in een door JCDecaux tegen de gemeente aanhangig te maken schadestaatprocedure.

 

4.22.      De rechtbank concludeert dat het aannemelijk is dat JCDecaux door het hiervoor genoemde onrechtmatig handelen van de gemeente schade heeft geleden of lijdt.

Wanneer er niet onrechtmatig zou zijn gehandeld dan had, zoals in 4.18, is overwogen, de gemeente de concessieovereenkomst met JCDecaux gesloten en dan had JCDecaux daardoor omzet genoten, die zij nu misloopt. Het door de gemeente gevoerde verweer dat geen sprake is van schade of dat de schade hoogstens kan bestaan uit een vergoeding voor een gemiste kans op het verkrijgen van de concessieovereenkomst, omdat de opdracht niet aan JCDecaux zou zijn gegund, aangezien de opdracht zou zijn heraanbesteed, wordt verworpen. Dit verweer is gebaseerd op dezelfde stelling als hiervoor al besproken in 4.19. Kortheidshalve wordt daarom naar die overweging verwezen.

 

4.23.      De door JCDecaux gevorderde veroordeling tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat zal gezien het voorgaande worden toegewezen. 

En lees ook: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/09/de-onrechtmatige-gunningsbeslissing.html 

vrijdag 1 januari 2021

De beste wensen (3)

Met, zelfs ook (bij) de beste, wensen loop je het risico, dat inschrijvers er geen invulling aan (kunnen) geven. 

Beroeps-gedeformeerd ga ik dus altijd voor:


Alle goeds in het nieuwe jaar’!

 

Lees ook: 

https://keesvandewater.blogspot.com/2020/01/de-beste-wensen-2.html