woensdag 29 mei 2013

Functioneel specificeren met betrekking tot de huishoudelijke verzorging


Als gevolg van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn gemeenten onder andere verplicht om voor burgers, ter compensatie van de beperkingen die zij ondervinden in hun zelfredzaamheid en hun maatschappelijke participatie, een voorziening te treffen die hen in staat stelt om een huishouden te voeren. Gemeenten kopen de daarmee verband houdende dienstverlening doorgaans in bij zorginstellingen en andere ondernemingen.

De betreffende dienstverlening moet gespecificeerd worden, zodat voorafgaande aan de inkoop en tijdens de uitvoering van de opdracht duidelijk is, wat een en ander omvat. In een poging om volledig te zijn, wordt de dienstverlening vaak tot in detail door de gemeente beschreven. Het gevolg van deze detaillering is echter ook vaak onvolledigheid, in-efficiency en (daarmee) kostenverhogingen.

Bijgevoegd artikel (zie onderstaande link) beoogt inzicht te bieden in mogelijkheden tot verandering en verbetering en gaat daarom nader in op een door gemeenten gebruikt ‘p x q model’ en op een functionele (re) specificatie van huishoudelijke verzorging.

Uit het artikel volgt, dat principieel anders over de tot op heden bestaande indicatie-, uitvoerings- en inkoopmethodieken met betrekking tot huishoudelijke verzorging moet worden nagedacht. Te behalen efficiency en innovatieve oplossingen en werkwijzen moeten daarbij als uitgangspunten leidend zijn.

Het is (dan) zeer wel denkbaar, dat door middel van een functionele indicatie richting de cliënt èn een functionele uitvraag richting de zorgdienstverlener, in de toekomst met minder beschikbare financiële middelen tenminste (toch) hetzelfde eindresultaat (adequate compensatie in welke vorm dan ook) behaald kan worden. Of misschien zelfs (wel) meer.


 

donderdag 16 mei 2013

‘Huishoudelijke verzorging’ een bijlage II B dienst (?)


Om de zoveel tijd laait de discussie (weer) op, of ‘Hulp bij het huishouden’ of ‘huishoudelijke verzorging’ een bijlage II A dienst of een bijlage II B dienst in de zin van het aanbestedingsrecht is. Ik denk dat die discussie in beginsel onnodig en/of overbodig is. Daar hoeft namelijk geen discussie over te bestaan. Maar ik denk ook, dat gemeenten het zich zelf in het voorkomend geval onnodig moeilijk maken en/of zelf aanleiding tot discussie veroorzaken.

In verband met de komende ontwikkelingen en veranderingen en de beschikbare financiële middelen als gevolg van de transitie (s) is het nu de tijd om principieel anders te (gaan) denken over de benadering, aanpak en invulling van zorg en welzijn respectievelijk maatschappelijke ondersteuning. In dat verband is het voor gemeenten thans ook aangewezen, om eveneens het reeds jaren bestaande ‘systeem’ inzake de uitvraag en contractering van (de uitvoering van) huishoudelijke verzorging als bedoeld in de Wmo te heroverwegen. Men denkt bij dat ‘systeem’ bijvoorbeeld aan de uitvoering van ‘HH1’ en ‘HH2’ en/of aan een contractuele doelstelling als een ‘schoon en leefbaar huis’. Zo’n heroverweging kan gemeenten ook aanbestedingsrechtelijk van nut zijn en hen op dat vlak meer ‘bewegingsvrijheid’ geven. En kan onnodige discussies in de toekomst voorkomen.

Zie onderstaand artikel:


 

donderdag 2 mei 2013

De beoordeling van staatssteun in aanbestedingsprocedures


In mijn optiek ligt het ‘staatssteunrechtelijke gevolg’ en/of de ‘staatssteunrechtelijke uitkomst’ van het met goed gevolg doorlopen van een rechtmatige (openbare) aanbestedingsprocedure niet duidelijk genoeg vast in de (zeer diverse) staatssteunregelgeving.

Verder dan feitelijk een ‘aanwijzing’, een ‘methode om’ en/of een ‘vermoeden’ van het voorkomen van staatssteun lijkt men steeds niet te (kunnen) komen. Hoewel van de ene kant begrijpelijk, is het dat van de andere kant naar mijn mening eigenlijk ook weer niet.

Het is bijvoorbeeld minst genomen vreemd, dat rechtsgeldige - in het Europese aanbestedingsrecht toegestane - ‘methoden van selectie’ die zijn toegepast in een rechtmatige Europese openbare aanbestedingsprocedure, (toch) tot (ongeoorloofde) staatssteun in de procedure zouden kunnen leiden, omdat aan het Europese staatssteunelement ‘selectiviteit’ zou (kunnen) worden voldaan. Enerzijds wordt ‘selectiviteit’ Europees toegestaan, en zelfs in het voorkomend geval beloond door gunning. En anderzijds kan ‘selectiviteit’ in het (zelfde) voorkomend geval (dus ook) leiden tot een Europese staatssteunrechtelijke afstraffing. Daar zit iets vreemds.

Een ongenuanceerde kijk op (aspecten van) staatssteun kan leiden tot ongewenste en onpraktische gevolgen en uitkomsten in aanbestedingsprocedures. Bijvoorbeeld wanneer gegund wordt op ‘economisch meest voordelige inschrijving’ (EMVI), en (dus) niet op ‘laagste prijs’. Met onderstaand artikel wordt getracht oplossingen en handvatten voor de praktijk aan te dragen. Het artikel gaat onder meer in op de ‘particuliere marktinvesteerder (particuliere inkoper)’, ‘(tegen-) prestaties’ en het belang van een zorgvuldige raming en rechtsgeldige gunningscriteria.

Mogelijk kan overigens (ook) worden aangenomen, dat de huidige staatssteunregels in verband met doelmatig inkopen en aanbestedingen te ‘traditioneel’ en/of te ‘behoudend’ zijn, doordat zij in het beoordelingskader feitelijk te veel van ‘(laagste) prijs’ uitgaan. De nieuwe inzichten omtrent inkoop en aanbesteding en de daarmee mogelijk te behalen doelstellingen en voordelen nopen dan wellicht (ook) tot in beginsel andere staatssteunrechtelijke inzichten, uitgangspunten en vertrekpunten dienaangaande.