Een interessant arrest voor de praktijk: Hoge Raad 21 maart 2014 (Coface
Finanz GmbH / Intergamma B.V.), ECLI:NL:HR:2014:682. Zie:
Casus (zie ook arrest)
Intergamma doet al jaren zaken met AFK Holland. Bij brief van 24
januari 2008 heeft AFK Duitsland, de moedervennootschap van AFK Holland, aan
Intergamma geschreven dat AFK Duitsland alle afspraken, condities en leveringen
zoals afgesproken door de "verschillende Intergamma formules" met AFK
Holland zal "overnemen". AFK Duitsland heeft ter uitvoering van een
factoringovereenkomst met Coface, in december 2006 al haar vorderingen op
Intergamma tot factuurdatum 1 maart 2009 aan Coface gecedeerd. Intergamma heeft
in 2008 en begin 2009 facturen op naam van AFK Duitsland ontvangen met daarop
een rekeningnummer van Coface. Op 18 maart 2009 heeft AFK Holland aan
Intergamma verzocht om alle facturen vanaf 1 maart 2009 te betalen op een
rekeningnummer van AFK Holland. Intergamma heeft vervolgens op 27 maart 2009 en
4 april 2009 betalingen gedaan aan AFK Holland. Deze betalingen hadden
betrekking op facturen van AFK Duitsland, daterend van voor 1 maart 2009.
Bij de rechtbank vordert Coface veroordeling van Intergamma tot
betaling van een bedrag van € 100.825,77, met rente en kosten. Aan deze
vordering legt Coface ten grondslag dat de vorderingen op Intergamma waarop de
hiervoor genoemde facturen betrekking hebben, aan haar zijn gecedeerd door AFK
Duitsland, aan wie AFK Holland haar vorderingen op Intergamma had overgedragen.
Intergamma heeft primair aangevoerd dat zij niet heeft toegestemd - als bedoeld
in art. 21 lid 3 van de algemene inkoopvoorwaarden - in de overdracht van deze
vorderingen. Daarom waren deze vorderingen, mede gelet op art. 3:83 lid 2 BW,
niet overdraagbaar. AFK Holland is dus haar schuldeiser gebleven zodat de door
haar aan AFK Holland gedane betalingen bevrijdend waren.
Voornoemd art. 21 lid 3 van de inkoopvoorwaarden vermeldt:
"Zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen uit de
met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden
overdragen. Toestemming van Intergamma ontslaat Verkoper niet van zijn
verplichting in te staan voor correcte nakoming van de koopovereenkomst."
En artikel 3: 83 lid 2 BW luidt:
“De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan ook door een beding
tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten.”
Rechtbank Utrecht (ECLI:NL:RBUTR:2012:BR3743)
heeft de vordering van Coface toegewezen. Zij overwoog dat uit de
bewoordingen van art. 21 lid 3 van de algemene inkoopvoorwaarden blijkt dat
partijen de overdraagbaarheid van de vorderingen niet goederenrechtelijk hebben
willen uitsluiten, maar slechts een obligatoir verbod hebben willen
overeenkomen. De algemene inkoopvoorwaarden staan om die reden niet in de weg
aan de rechtsgeldigheid van de cessie. Uitsluitend Coface was bevoegd tot
inning van de desbetreffende vordering, zodat Intergamma niet bevrijdend kon
betalen aan AFK Holland.
Hof
Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4596)
heeft
het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van Coface afgewezen. Samengevat
weergegeven overwoog het daartoe als volgt. In een geval als het onderhavige,
waarin het beding is opgenomen in algemene voorwaarden, die naar hun aard zijn
bestemd om in meer overeenkomsten te worden gebruikt, komt bij de uitleg
daarvan grote betekenis toe aan de bewoordingen waarin het beding is gesteld
(rov. 4.10). Zoals volgt uit het arrest HR 17 januari 2003,
ECLI:NL:HR:2003:AF0168, NJ 2004/281 ([A]/[B]), moet een contractueel verbod tot
overdracht of verpanding, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, zo
worden uitgelegd dat daarmee niet slechts verbintenisrechtelijke werking, maar
ook goederenrechtelijke werking is beoogd (rov. 4.12). Gelet op de formulering
van art. 21 lid 3 van de algemene inkoopvoorwaarden ligt het voor de hand dit
artikel aldus uit te leggen dat daarmee is beoogd de desbetreffende vorderingen
goederenrechtelijk onoverdraagbaar te maken. Coface heeft geen feiten of
omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat AFK
Holland dan wel AFK Duitsland redelijkerwijs niet heeft behoeven te begrijpen
dat Intergamma met het beding een contractueel verbod tot overdracht beoogde.
Daarbij is mede van belang dat AFK Holland, AFK Duitsland en Intergamma
professionele contractspartijen zijn en dat eerstgenoemden tot een
internationaal concern behoren (rov. 4.11). Coface is dus geen rechthebbende op
de onderhavige vorderingen geworden (rov. 4.12).
Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt:
“3.4.1 Onderdeel 1.6 bevat de klacht dat het hof ten
onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat een
contractueel verbod tot overdracht of verpanding, bij gebreke van aanwijzingen
voor het tegendeel, zo moet worden uitgelegd dat daarmee goederenrechtelijke
werking is beoogd. Het onderdeel treft doel. Anders dan het hof heeft
aangenomen is een uitlegregel van deze strekking niet aanvaard in het arrest
van de Hoge Raad van 17 januari 2003. Zij is bovendien onjuist.
3.4.2 Een beding als het onderhavige, dat naar zijn aard
mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling
van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie
op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve
maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (zie HR 20 februari 2004,
ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van
bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet
worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben,
tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan
blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2
BW is beoogd. Het hof heeft dit miskend.”
Praktisch
Het arrest is ook van belang voor gemeenten. Zij maken immers (ook)
veelvuldig gebruik van algemene inkoopvoorwaarden. Zie bijvoorbeeld artikel 4.3
van het VNG Model Inkoopvoorwaarden (laatste deelzin):
“Slechts met voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de Gemeente,
kan de Contractant de uitvoering van de Overeenkomst geheel of gedeeltelijk
laten uitvoeren door derden of uit de Overeenkomst voortvloeiende rechten en/of
plichten overdragen aan derden.”
Wil men bewerkstelligen, dat de gemeente in alle opzichten slechts ‘zaken’
doet en blijft doen met de door haar gecontracteerde wederpartij, dan lijkt het
er - voor dit moment - op, dat zulk een bepaling moet worden aangevuld met
bijvoorbeeld:
“Onderhavige bepaling heeft niet alleen obligatoire werking, maar ook
goederenrechtelijke werking als
bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW.”
Aldus (toch ook) een in beginsel taalkundige of grammaticale ‘oplossing’.
‘Voor dit moment’? Ja, want wellicht zal een wetswijziging plaatsvinden
om bijvoorbeeld internationaal in de ‘(financierings-) pas’ te (kunnen) blijven
lopen. De Hoge Raad lijkt hier (ook) op te zinspelen met r.o. 3.3.2:
“Weliswaar
is het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003 in de literatuur kritisch
besproken (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.12-2.14), maar de
Hoge Raad ziet hierin onvoldoende aanleiding tot heroverweging van zijn
rechtspraak. Die rechtspraak strookt immers met de wettekst en de
wetsgeschiedenis. Voorts moet worden aangenomen dat de praktijk zich op deze
rechtspraak heeft ingesteld. Daarbij komt dat het de rechtsvormende taak van de
rechter te buiten gaat om een keuze te maken uit de alternatieven die, zoals
rechtsvergelijking leert, kunnen worden overwogen met betrekking tot de
regeling van niet-overdraagbaarheidsclausules.”
En men zie ter zake uitgebreid, de Conclusie van de AG bij onderhavig
arrest: