dinsdag 13 mei 2014

Gelijkheids- en transparantiebeginsel; Hoge Raad is strikt in de ‘Succhi di Frutta’-leer


Inkoop en aanbesteden is maatwerk. Wat daarbij rechtens juist of onjuist is, hangt af van de concrete omstandigheden van het (individuele) geval. De aanbestedende dienst is ter zake (hoe dan ook) gebonden aan zijn eigen vastgestelde ‘spelregels’ en procedures.

Men zie immers, Hoge Raad 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1078:


R.o. 3.4-3.7:

“3.4       Bij de beoordeling van de klachten van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
Uit vaste rechtspraak van het HvJEU (zie onder meer HvJEU 29 april 2004, C-496/99 P, ECLI:NL:XX:2004:BG2419 ( Succhi di Frutta ), punten 108 en 110) volgt dat de aanbestedende dienst het beginsel van gelijke behandeling moet respecteren. Dit beginsel beoogt de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij het opstellen van het in hun offertes gedane voorstel dezelfde kansen krijgen. Het betekent derhalve dat voor deze offertes voor alle mededingers dezelfde voorwaarden moeten gelden.
De aanbestedende dienst dient voorts het transparantiebeginsel in acht te nemen (zie genoemd arrest Succhi di Frutta , punt 111). Dat beginsel heeft in essentie ten doel te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de betrokken opdracht van toepassing zijn. Deze eisen betreffen mede de door de aanbestedende dienst te hanteren beoordelingssystematiek.

3.5         In zijn algemeenheid kan een zogeheten relatieve beoordelingssystematiek niet enkel op grond van haar relatieve karakter als strijdig met het gelijkheids- of transparantiebeginsel worden aangemerkt. Het hangt af van de wijze waarop een bepaalde beoordelingssystematiek in het concrete geval is ingericht of toegepast, of zij, mede in verband met haar relatieve karakter, in strijd komt met de (genoemde) beginselen van het aanbestedingsrecht.

3.6         Het hof heeft de hiervoor in 3.1 onder (iii) geciteerde paragraaf 3.2 van de offerte-aanvraag van de Gemeente aldus uitgelegd dat daarin als procedure is vastgelegd dat, indien de als eerste geëindigde inschrijver alsnog afvalt omdat onjuiste informatie is verstrekt of op andere punten onoverkomelijke bezwaren bestaan, de Gemeente geen herbeoordeling van de scores zal uitvoeren maar de oorspronkelijke rangorde zal handhaven en een bespreking met de als tweede geëindigde inschrijver zal beleggen. Uitgaande van die - niet onbegrijpelijke - uitleg, geeft het oordeel van het hof dat het in overeenstemming is met het transparantiebeginsel dat de Gemeente, na het afvallen van Océ, een verificatiebespreking diende te beleggen met de als tweede geëindigde Xerox zonder een herbeoordeling van de scores uit te voeren, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat beginsel strekt er immers mede toe dat de te volgen aanbestedingsprocedure en -systematiek aan de inschrijvers vooraf duidelijk kenbaar moet zijn gemaakt, teneinde het risico van willekeur en favoritisme uit te bannen.
Het met een waardering van de feiten verweven oordeel van het hof dat de gevolgde procedure in een geval als het onderhavige, waarin na het afvallen van de als eerste geëindigde inschrijver slechts twee inschrijvers resteren, niet in strijd is met het transparantiebeginsel, is ook niet onbegrijpelijk.

3.7         Anders dan het onderdeel betoogt, is het op zichzelf evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat de score van de twee resterende inschrijvers, zoals die was vastgesteld (mede) in relatie tot de afgevallen inschrijver die aanvankelijk als eerste was geëindigd, in stand wordt gelaten. Die score is immers, evenals de daaruit voortvloeiende onderlinge rangorde tussen de twee resterende inschrijvers, tot stand gekomen door een gelijkelijk op hen toegepaste beoordelingssystematiek, waarbij ieders inschrijving per onderdeel telkens op gelijke wijze ten opzichte van steeds dezelfde referentiepunten is gewaardeerd. Het daaruit voortvloeiende verschil in onderlinge rangorde is dan ook het gevolg van de waardering van hun inschrijvingen volgens de vooraf bekend gemaakte methodiek, zonder dat sprake is geweest van een ongelijke behandeling. Daarom brengt de enkele omstandigheid dat een andere onderlinge rangorde van de twee overgebleven inschrijvingen zou zijn verkregen indien deze zouden zijn beoordeeld zonder daarbij de aanvankelijk als eerste geëindigde inschrijving te betrekken, niet mee dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Zoals is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.17, miskent het oordeel van het hof ook niet hetgeen het HvJEU heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 juni 1993, zaak C-243/89, ECLI:NL:XX:1993:BE7219 ( Storebaelt ).”

Een relatief beoordelingssysteem is aldus niet per definitie ongeoorloofd. Het zou overigens (anderszins) ook wat zijn, daar gunning op ‘(alleen) laagste prijs’ de meest relatieve vorm van beoordelen is.

En de Hoge Raad blijkt (aldus) strikt in de leer over het transparantie- of gelijkheidsbeginsel volgens ‘Succhi di Frutta’. Hetgeen mij, gelet op de feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk over komt.

De aanbestedende dienst had immers (onverplicht) in zijn aanbestedingsdocumenten (als procedure) opgenomen:

“Het verwervingsteam stelt ter voorbereiding op de verificatie vast op welke punten door de inschrijver met de hoogste totaalscore geleverde informatie geverifieerd moet worden, c.q. welke documenten of nadere informatie de inschrijver ter tafel moet leggen. Tevens wordt vastgesteld welke vragen nog opheldering behoeven en welke punten nog afgestemd moeten worden, kortom op welke punten in de verificatiebespreking nog nader ingegaan moet worden. Blijkt tijdens de besprekingen met de inschrijver dat in de inschrijving onjuiste informatie is verstrekt of dat op andere punten onoverkomelijke bezwaren bestaan, dan zal de betreffende inschrijver alsnog afvallen. Ook kan blijken dat geen overeenstemming kan worden bereikt over de te sluiten raamovereenkomst. In gevallen als deze zal in de regel besloten worden een bespreking met de als tweede geëindigde inschrijver te beleggen, dan wel de gehele procedure opnieuw te starten.”

Hetgeen (aldus) niet ‘handig’ (althans klaarblijkelijk ongewenst) voor de aanbestedende dienst blijkt uit te pakken.

Overigens, ook een ‘verificatie’ (pas) tijdens de ‘Alcatel-periode’ vind ik niet ‘handig’. En voorts onnodig. En in het voorkomend geval zelfs onrechtmatig. Men zie daartoe ook:


Daar voeg ik aan toe, dat (bijvoorbeeld) artikel 2.26 Aanbestedingswet 2012 (sub b t/m e) een beproefd ‘(procedureel) rijtje’ geeft.

Dat met de bewijsmiddelen inzake de Eigen verklaring (en daarmee de juistheid van een door een inschrijver ingevulde Eigen verklaring) problemen kunnen ontstaan ter zake de ‘niet-winnende inschrijver (s)’ lijkt me in een relatief (EMVI) beoordelingssysteem niet te voorkomen. Die bewijsmiddelen mogen immers niet gevraagd worden aan de ‘niet-winnende inschrijver (s)’.

Maar ‘niet-besteksconformiteit’ van de ‘winnende inschrijver’ (zoals in de casus die ten grondslag ligt aan onderhavig arrest) zou zich in beginsel nooit na een beoordeling op grond van de gunningscriteria kunnen of mogen voordoen. Althans, in beginsel en overeenkomstig de ‘regels’ (praktisch) te voorkomen.


Kees van de Water
KW Legal (mei 2014)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten