vrijdag 20 februari 2015

Precontractuele redelijkheid en billijkheid


Had gehoopt, dat we inmiddels (wel) van (het niet meer verplichte) ‘Formulier Model K’, ‘knippen en plakken’ en (overige) ‘slordigheden’ af zouden zijn. Het tegendeel is (helaas) waar…..

Maar een en ander levert wel een (zeer) interessante overweging (4.8) met betrekking tot de precontractuele redelijkheid en billijkheid op in Rechtbank Amsterdam 11 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:878:


4.7.        Zonder het grote belang van de K-verklaring in twijfel te willen trekken, deelt de voorzieningenrechter de opvatting van KWS op dit punt niet.
De tekst en de strekking van de K-verklaring zijn duidelijk: de bevoegde bestuurder dient (tijdig) te verklaren dat bij de inschrijving niet in strijd is gehandeld met het mededingingsrecht en de (bevoegde) bestuurder dient zich er terdege bewust van te zijn dat hij daarvoor instaat. Door de ondertekening en de inzending van het door de Gemeente meegezonden formulier door de bevoegde bestuurder van [bedrijf 1], is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook in dit geval, overeenkomstig die tekst en strekking, aan de gestelde eis voldaan. Doordat de verklaring zich onder de aanbestedingsstukken bevond en daarvan deel uitmaakte, kan er geen enkele redelijke twijfel over bestaan dat de verklaring betrekking had op de in het geding zijnde opdracht. Dat op het formulier een verkeerd nummer is vermeld en het onderwerp ‘onderhoud bomen’ kan niet anders dan als een kennelijke verschrijving worden gezien. Dat [bedrijf 1] door de verklaring die deze verschrijving bevat te ondertekenen en in te zenden zich zou kunnen onttrekken aan (civiel- of strafrechtelijke) aansprakelijkheid voor zaken die mededingingsrechtelijk niet door de beugel kunnen, is onaannemelijk, zoals de Gemeente terecht heeft aangevoerd. Hooguit is sprake van een slordigheid. De door KWS gewenste gevolgtrekking kan daaraan in redelijkheid niet worden verbonden.

4.8.        Daar komt bij dat niet valt uit te sluiten dat KWS de vergissing voordat zij tot inschrijving overging al is opgevallen. Een aanwijzing daarvoor zou kunnen zijn dat zij niet de meegezonden verklaring, maar een door haarzelf opgestelde verklaring, met het juiste opdrachtnummer en de correcte omschrijving van de opdracht heeft ingestuurd.
Dat zij, naar zij heeft gesteld, dat altijd op deze wijze doet, met gebruikmaking van het ARW-model, juist met het oog op het grote belang van de K-verklaring en om eventuele fouten te voorkomen, is mogelijk, maar niet zonder meer aannemelijk; te minder nu haar eigen verklaring niet identiek is aan het ARW-standaardformulier. Als KWS de vergissing al vóór haar inschrijving had ontdekt, zou het op haar weg hebben gelegen om dat onder de aandacht te brengen van de aanbesteder, zodat deze tot herstel had kunnen overgaan, zoals ook bij een ander onderdeel van de aan te besteden opdracht is gebeurd (vermeld bij 2.4). Het nalaten van een dergelijke attendering kan strijd op leveren met eisen van redelijkheid en billijkheid die partijen ook in de precontractuele fase jegens elkaar in acht dienen te nemen. In dat geval kan KWS in redelijkheid op de gevolgen van haar nalaten geen beroep doen, zodat haar vordering dan evenmin toewijsbaar is.


Wel iets (voor inschrijvers) om rekening mee te houden bij de strategie inzake èn het gedrag bij inschrijving, zo lijkt me.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten