maandag 21 december 2015

Kerstgedachte (n)


Iedereen mag natuurlijk zijn/haar (politieke) mening ventileren:

Vaste commissie voor Economische Zaken (TK), Rondetafelgesprek MKB-problematiek d.d. 25 november 2015 (inbreng genodigden, Prof. mr. E.R. Manunza, hoogleraar Europees en internationaal aanbestedingsrecht, Universiteit Utrecht, ‘Tien aanbevelingen ter verbetering van de aanbestedingswet, in het bijzonder t.b.v. het MKB’):


Ik denk daar vanwege het Burgerlijk Wetboek, de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, (eerste zin) Overweging 5 van Richtlijn 2014/24/EU en de rechterlijke macht in Nederland het mijne van.

Maar, Verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 5, pag. 3:

[-] Daarnaast sprak mevrouw Manunza als genodigde tijdens het rondetafelgesprek over de mkb-problematiek over de Nederlandse aanbestedingsprocedure als «corrupt», doelend op de manier waarop gunningen worden verleend. [-]

Lijkt mij onnodig kwetsend. En onnodig polariserend.

Kan de inkoop- en aanbestedingspraktijk niet gebruiken. Maar niet meer aan denken….


donderdag 17 december 2015

Loten is…


Rechtbank Den Haag 16 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14662:


5.2.        Voor de beoordeling wordt vooropgesteld dat deze aanbestedingen Europese aanbestedingen van een reguliere overheidsopdracht zijn waarop Richtlijn 2014/24/EU van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (hierna: de Richtlijn) en Deel 2 van de Aanbestedingswet 2012 van toepassing zijn. De keuzevrijheid van de aanbestedende dienst om zelf te bepalen aan de hand van welke procedure en met behulp van welk verdelingscriterium hij de winnende inschrijving kiest, is dan ook beperkt door de bepalingen van artikel 2.114 en 2.115 van de Aanbestedingswet 2012 en de overwegingen 90 en 92 van de Richtlijn. Uit deze bepalingen en overwegingen vloeit voort dat de aanbestedende dienst een vergelijkende beoordeling van de inschrijvingen moet uitvoeren, dat moet worden gegund aan de economisch meest voordelige inschrijving waarbij de beste prijs-kwaliteitsverhouding bepalend is en dat de vergelijking altijd een prijs- of kostenelement moet bevatten.
5.3.        Partijen twisten over de vraag of de Staat met de wijze waarop aan de subgunningscriteria is vorm gegeven, heeft aangestuurd op loting. Aan dat twistpunt gaat evenwel vooraf de vraag of loting op zichzelf al onrechtmatig is, met andere woorden: of de Staat in strijd met het aanbestedingsrecht heeft gehandeld door te voorzien in een bepaling die het mogelijk maakt zijn gunningsbeslissing te baseren op de uitkomst van een loting. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord - zoals de Commissie van Aanbestedingsexperts heeft gedaan in haar advies van 8 oktober 2015 - is immers niet relevant of ook daadwerkelijk is aangestuurd op loting.
5.4.        De voorzieningenrechter is van oordeel dat de toepasselijke wet- en regelgeving, zoals hiervoor vermeld, loting als methode om tot gunning van de opdracht te komen niet verbiedt als onderdeel van een meeromvattende vergelijkende toets, mits eerst de verplichte vergelijking aan de hand van prijs- en/of kwaliteitscriteria heeft plaatsgevonden. Indien na een deugdelijke vergelijking op prijs- en kwaliteitscriteria twee of meer inschrijvingen als de economisch meest voordelige inschrijvingen worden beoordeeld, is loting een passend middel om tot een uitslag te komen waarbij favoritisme wordt vermeden. Het Algemeen Reglement Werken 2012 (ARW) schrijft loting in artikel 2.26.3 zelfs voor als sluitstuk van een vergelijkende procedure indien meer dan één inschrijver als beste wordt beoordeeld. Het ARW is weliswaar niet van toepassing op onderhavige zaken, maar een aanbestedende dienst kan ervoor kiezen dat een aanbestedingsprocedure volgens dit reglement zal geschieden (art. 1.3.1 ARW). De visie dat de enkele mogelijkheid dat loting zal plaatsvinden niet is toegestaan, verdraagt zich hier niet mee.
5.5.        Een algemeen verbod op loting kan ook niet uit overweging 93 van de Richtlijn worden afgeleid. Die overweging meldt immers dat, gelet op de talrijke mogelijkheden om de prijs-kwaliteitsverhouding te beoordelen aan de hand van essentiële criteria, loting als enig middel voor de gunning van de opdracht moet worden vermeden en vloeit logischerwijze voort uit de hiervoor genoemde verplichting om een vergelijkende beoordeling van de inschrijvingen uit te voeren. Hoewel deze overweging ziet op het bijzondere geval dat de beloning voor bepaalde diensten of de prijzen voor bepaalde leveringen in nationale wet- en regelgeving is/zijn vastgesteld, kan daaruit niet a contrario worden geconcludeerd dat loting als aanvullend middel verboden is indien dat bijzondere geval zich niet voordoet.
5.6.        Gelet op het voorgaande dient beoordeeld te worden of de Staat de subgunningscriteria op rechtmatige wijze heeft vormgegeven. De Staat heeft betoogd dat de gehanteerde beoordelingssystematiek een objectieve en transparante wijze van beoordelen behelst. Wat daar ook van zij, dat is op zichzelf niet in geschil. CGI stelt dat de beoordelingssystematiek niet deugt omdat de Staat heeft aangestuurd op loting, zodat geen vergelijking van de inschrijvingen heeft plaatsgevonden.
5.7.        Caesar behoort niet tot de inschrijvers die bij de loting zijn betrokken. Zij heeft evenwel onweersproken gesteld dat zij in haar inschrijving op één onderdeel met € 1,-- is afgeweken van de minimale prijs, terwijl zij op alle andere onderdelen de minimaal toegestane prijs en maximaal toegestane kwaliteit heeft aangeboden. De Staat stelt op zichzelf terecht dat de wijze waarop inschrijvers hun inschrijving invullen voor hun eigen risico komt, maar dat laat onverlet dat - nu Caesar door genoemde minieme afwijking niet tot de best scorende inschrijvers behoort - geconcludeerd kan worden dat de gekozen subgunningscriteria inschrijvers in feite dwingen om de hoogst toegestane kwaliteit en de laagst toegestane prijs aan te bieden indien zij de opdracht willen verwerven.
5.8.        De onder 5.2. genoemde bepalingen verplichten tot een systeem dat leidt tot gunning op basis van een vergelijkende beoordeling. Feit is dat in alle drie de aanbestedingsprocedures veertien van de achttien inschrijvers met exact dezelfde (maximale) percentages op de afzonderlijke kwaliteitsonderdelen en met exact dezelfde (minimale) prijzen op de afzonderlijke prijsonderdelen hebben ingeschreven. De consequentie daarvan is geweest dat in de drie aanbestedingsprocedures een loting heeft plaatsgevonden tussen veertien inschrijvers. Gelet op een en ander wordt geconcludeerd dat de gehanteerde beoordelingsmethodiek niet heeft geleid tot gunning op basis van een vergelijkende beoordeling.
5.9.        De Staat heeft nog aangevoerd dat van inschrijvers wordt verwacht dat zij hun biedingen op een eerlijke wijze invullen en dat de biedingen niet vrijblijvend zijn in die zin dat sancties zullen worden opgelegd als inschrijvers de aangeboden kwaliteit niet kunnen waarmaken bij de uitvoering van de opdracht. Uitgangspunt is echter dat de inschrijvers hun biedingen kunnen waarmaken. De Staat heeft geen concrete punten aangevoerd die op voorhand nopen tot een andersluidende conclusie.

Ik begrijp eigenlijk niet goed, waarom Richtlijn 2014/24/EU in kwestie van toepassing zou zijn. De Aanbestedingswet 2012 (waarnaar ook wordt verwezen) heeft ook (slechts) Richtlijn 2004/18/EG geïmplementeerd. Voor zover het zou gaan om de rechtstreekse werking van een Richtlijn, rijst de vraag, of ook ‘Overwegingen’ in de zin van ‘bepalingen’ een rol (kunnen) spelen. Relevant dan o.a. HvJEG 4 december 1974 in zaak 41/74 (Van Duyn).

Anticiperen op, of een beroep op het Unierecht uit, Richtlijn 2014/24/EU lijkt me (echter) wel mogelijk. Zie namelijk (ook) r.o. 37 van HvJEU 18 december 2014 in zaak C-470/13 (Generali-Providencia Biztosító Zrt):


Maar, de strekking van het vonnis is duidelijk. En voegt inhoud toe aan de praktijk die (ongenuanceerd) uitgaat van: “Loten is klo…..”.

Ik denk verder ook, dat met EMVI veel meer mogelijk is, dan de aanbestedende dienst in kwestie laat zien. Een en ander is (helaas) dan wel (qua ‘inhoud’) wat ‘bewerkelijker’.

En natuurlijk ben ik ook benieuwd naar het ‘advies’ van de Commissie van Aanbestedingsexperts, dat een naar mijn mening in beginsel correcte en praktische bepaling in een aanbestedingsdocument (zie r.o. 3.2 vonnis):

De rangorde van de inschrijvers wordt bepaald per perceel. De definitieve totale eindscore van een inschrijver bepaalt de positie van de inschrijver in de rangorde. Indien twee of meer inschrijvers een gelijke definitieve totale eindscore hebben behaald dan bepaalt voor die inschrijvers onderling de score voor het subgunningscriterium kwaliteit de rangorde. Indien de dan resulterende rangorde tot gevolg heeft dat de aanbestedende dienst aan meer dan het gewenste aantal inschrijvers zou moeten gunnen, zal de aanbestedende dienst, voor zover het betreft de partijen die gelijk in de rangorde zijn geëindigd en die op basis daarvan al dan niet voor gunning in aanmerking kunnen komen, middels een loting bepalen aan welk van die inschrijvers de opdracht gegund zal worden.

Klaarblijkelijk (zie r.o. 3.8 vonnis) onderuit schoffelt door:

“Het voorgaande betekent dat beklaagde met het bepaalde in paragraaf 2.1.4 in fine van het Aanbestedingsdocument heeft gehandeld in strijd met haar verplichting op grond van art. 2.114 en 2.115 Aw 2012 door te voorzien in een bepaling die het mogelijk maakt haar gunningsbeslissing te baseren op de uitkomst van een loting.”

In welk verband die Commissie alsdan (en alsdan niet voor de eerste keer) zou laten zien, weinig gevoel te hebben met de praktijk en doelmatigheid.

Zie tenslotte over loten ook Rechtbank Den Haag 3 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10438:


5.4.        Vast staat dat het CJIB heeft gekozen voor het in de markt zetten van een opdracht via een aanbesteding. Dat brengt met zich mee dat er criteria moeten zijn waarop inschrijvers zich kunnen onderscheiden, dan wel dat er in ieder geval één criterium is waarop dit mogelijk is. Een van de wezenlijke doelen van een aanbesteding is immers mededinging, het stimuleren van concurrentie tussen aanbieders. Voorts dient een aanbestedende dienst op grond van artikel 1.4 Aw (welk artikel ook bij een vrijwillige aanbesteding van toepassing is) zorg te dragen voor het leveren van zo veel mogelijk maatschappelijke waarde voor de publieke middelen, hetgeen volgens de wetgeschiedenis betekent dat de aanbestedende dienst de beste kwaliteit voor de beste prijs inkoopt (EK 2011-2012, 32440, C, p.10). Ook dat brengt met zich mee dat inschrijvers op enigerlei wijze met elkaar moeten kunnen worden vergeleken om te kunnen vaststellen wat de beste optie is.
5.7.        Het vorenstaande leidt ertoe dat op voorhand vast staat dat in deze aanbestedingsprocedure op basis van een loting bepaald wordt wie voor gunning in aanmerking komt. Dat verdraagt zich niet met het karakter en het doel van een aanbestedingsprocedure zoals hiervoor onder 5.4 omschreven. Dit gebrek aan de aanbestedingsprocedure betreft een zo kenmerkende eigenschap hiervan dat deze moet worden afgebroken. De (primaire) vordering van de Belangenvereniging c.s. zal derhalve worden toegewezen als na te melden. Het afbreken van de aanbestedingsprocedure brengt met zich mee dat er geen overeenkomsten op basis van deze procedure mogen worden gegund, zodat dat onderdeel van de primaire vordering bij gebrek aan belang wordt afgewezen.


dinsdag 1 december 2015

Innovatief vermogen


Ik kan Staf Depla in FD 30 november 2015 niet helemaal volgen:


Wellicht ervaart hij artikel 31 (nieuwe) Richtlijn 2014/24/EU (‘Innovatiepartnerschap’) en/of § 2.2.1.6 ‘Procedure van het innovatiepartnerschap’ (artikelen 2.31a en 2.31b) en § 2.3.8.7a ‘Innovatiepartnerschap’ (artikel 2.126b t/m artikel 2.126d) van het Voorstel van wet (herdruk), Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 2, pag. 21-22 en pag. 56-58, als te ‘beperkend’.

Het lijkt mij echter in beginsel (toch) mogelijk om ter zake een aanbestedingsprocedure te bedenken, waardoor in het geheel geen sprake is, of zal zijn van: “Goede ideeën ‘in concurrentie stellen’, soms nog voor de ontwikkeling marktklaar is, is de dood in de pot.

Artikel 31 lid 6 van Richtlijn 2014/24/EU noemt bijvoorbeeld (ook):

[-] ondernemers [-] kunnen projecten voor onderzoek en ontwikkeling indienen die voldoen aan de door de aanbestedende dienst vastgestelde behoeften en waaraan niet door bestaande oplossingen kan worden voldaan. [-]

Een ‘project indienen’ behoeft (immers) nog niet te betekenen ‘goede ideeën of geheimen in concurrentie stellen’. En waarom zou op ‘het goede idee’ of ‘het geheim’ gegund moeten worden? Overigens biedt de Richtlijn (artikel 31) en het Voorstel van wet (artt. 2.126c en 2.126d) ter zake waarborgen in verband met ‘vertrouwelijke inlichtingen’.

Volgens artikel 31 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU wordt de opdracht ‘uitsluitend gegund op grond van het criterium van de beste prijs-kwaliteitsverhouding in overeenstemming met artikel 67’. Maar een en ander laat een ‘vaste prijs’ onverlet. Zie ook artikel 67 lid 2 Richtlijn 2014/14/EU:

[-] Het kostenelement kan ook de vorm aannemen van een vaste prijs of vaste kosten op basis waarvan de ondernemers zullen concurreren op kwaliteitscriteria alleen. [-]

Of de Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3, pag. 82:

[-] Het is wel mogelijk het kostenelement vorm te geven door middel van een vaste prijs of vaste kosten op basis waarvan de ondernemers in een aanbesteding louter concurreren op kwaliteitscriteria.[-]

En zie ook de ‘maximumkosten’ uit artikel 31 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2.126d lid 7 van het Voorstel van wet. Hetgeen (ook) mogelijkheden biedt voor een ‘taakstellend (maximum) budget’.

Een ‘(nog onbekend) product’, ‘een goed idee’ of ‘een geheim’ hoeft dus ook niet ‘afgeprijsd’ te worden in de aanbestedingsprocedure.

Gunningscriteria die verband houden met het voorwerp van de opdracht (het ‘project’) en die leiden tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de gemeente zijn ook te bedenken in combinatie met een vaste prijs of taakstellend budget. Zonder dat ondernemers reeds ‘goede ideeën’ of ‘geheimen’ op tafel hoeven te gooien. En zonder dat de aanbesteder (dus) ‘goede ideeën’ of ‘geheimen’ in (het voornemen tot) de gunningsbeslissing hoeft te ‘openbaren’ (‘motiveren’). Er zijn bijvoorbeeld diverse rechtsgeldige en nuttige gunningscriteria denkbaar, welke zien op de concrete aanpak van ‘het project’, het voorgenomen (ontwikkelings-) proces en/of de concrete aanpak en wijze van (ontwikkelings-) samenwerking met de gemeente in ‘het project’. En er zijn in het individuele concrete geval waarschijnlijk nog veel ‘slimmere’ gunningscriteria denkbaar.

De ‘selectiecriteria’ (geschiktheidseisen), zie artikel 31 lid 6 Richtlijn 2014/24/EU:

[-] in het bijzonder criteria inzake het potentieel van de kandidaten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en hun vermogen om vernieuwende oplossingen te ontwikkelen en toe te passen. [-]

Hoeven verder bijvoorbeeld (dus) ook niet te zien op ‘meerjarige ervaring’ en ‘financiële draagkracht’ e.d. Waardoor “Innovatieve bedrijfjes - vaak startups” (dus) in beginsel ‘kansen’ (zullen) hebben in een Europese aanbestedingsprocedure.

En ik denk, dat: “Ten eerste dwingt de nieuwe wet ons vooraf vast te leggen hoe het innovatieve product dat we willen inkopen er precies uit moet gaan zien.” (Ook) Niet klopt. Ik denk (immers), dat ter zake met name het ‘prestatieniveau’ en de ‘maximumkosten’ (slechts) relevant zijn. Zie artikel 31 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2.126d lid 7 Voorstel van wet.

En heeft Staf Depla (dan) niet aan opdrachten onder de drempel gedacht? Tot € 209.000,-- ex BTW (voor leveringen en diensten) en tot € 5.225.000,-- ex BTW (voor werken) kan vanaf 1 januari 2016, zie daartoe de Verordening (EU) 2015/2170 van de Commissie van 24 november 2015, in beginsel, behoudens een duidelijk grensoverschrijdend belang, enkelvoudig onderhands (‘1 op 1’) worden ‘ingekocht’.

Het lijken me behoorlijke bedragen voor “Innovatieve bedrijfjes - vaak startups” en ook concrete mogelijkheden voor hen in verband met een (eerste) “poot aan de grond”.

Of zou zijn vrijwillig vastgestelde gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid ter zake te ‘beperkend’ zijn? Daar zou hij (dan) wel wat aan kunnen doen.

En heeft Staf Depla dan niet aan artikel 2.24 sub g Aanbestedingswet (2012/2016) gedacht?

Artikel 2.24 sub g Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.6 is het bepaalde bij of krachtens deel 2 van deze wet niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten:
[-]
g.            betreffende onderzoek en ontwikkeling, met uitzondering van die opdrachten waarvan de resultaten in hun geheel bestemd zijn voor de aanbestedende dienst voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn eigen werkzaamheden, mits de dienstverlening volledig door de aanbestedende dienst wordt betaald.

Echt veel gaat daar niet (aan) veranderen onder de nieuwe Aanbestedingswet. Zie het voorstel van wet (herdruk), Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 2, pag. 16 (AK). En zie bijvoorbeeld ook de Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3, pag. 36:

Op grond van onderdeel g van artikel 2.24 vallen overheidsopdrachten voor onderzoek en ontwikkeling niet onder deel 2, behalve als het gaat om opdrachten waarvan de resultaten geheel bestemd zijn voor de aanbestedende dienst en de dienstverlening geheel door de dienst wordt betaald. Ter implementatie van artikel 14 van richtlijn 2014/24/EU wordt in onderdeel g verwezen naar de CPV-codes van de onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten die wel onder de genoemde criteria en dus binnen het toepassingsbereik van deel 2 van de Aanbestedingswet 2012 vallen.

En artikel 14 Richtlijn 2014/24/EU luidt als volgt:

Deze richtlijn is uitsluitend van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten van onderzoek en ontwikkeling die vallen onder de CPV-codes 73000000-2 tot en met 73120000- 9, 73300000-5, 73420000-2 en 73430000-5, mits aan de beide volgende voorwaarden is voldaan:
a)            de baten komen uitsluitend toe aan de aanbestedende dienst voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn eigen werkzaamheden, en
b)           de verleende dienst wordt volledig door de aanbestedende dienst betaald.

En relevant is (dus) Overweging 35 (nieuwe) Richtlijn 2014/24/EU:

Medefinanciering van onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s (O&O) door het bedrijfsleven moet worden aangemoedigd. Bijgevolg moet worden bepaald dat deze richtlijn alleen van toepassing is als er geen sprake is van medefinanciering en de resultaten van de O&O-activiteiten voor de betrokken aanbestedende dienst zijn. Dit mag niet verhinderen dat de dienstverlener die deze activiteiten heeft uitgevoerd een overzicht daarvan kan publiceren, maar de aanbestedende dienst moet het alleenrecht behouden om de resultaten van O&O bij zijn eigen werkzaamheden te gebruiken. Fictieve uitwisseling van de resultaten van O&O of een loutere symbolische bijdrage aan de vergoeding van de dienstverlener mag de toepassing van deze richtlijn niet beletten.

Echt samen innoveren (onderzoeken en ontwikkelen) lijkt dus wel degelijk mogelijkheden te bieden, om niet aan te (hoeven) besteden ter zake (overheidsopdrachten voor) diensten van onderzoek en ontwikkeling. Ook boven de Europese drempel.

En wat wil Staf Depla echt? Wellicht, gelet op zijn artikel: ‘Samen ontwikkelen’, ‘samen ontwerpen’ en/of ‘samen experimenteren’? Ter zake een ‘werk’, ‘product’ of ‘dienst’?

Kan men daar (dan) geen (concept-) overeenkomst voor maken? En elke overeenkomst is (vervolgens) toch aan te besteden (in concurrentie weg te zetten)? Zo nodig Europees. Zo nodig op basis van een vaste prijs of taakstellend budget. En zo nodig (en daar gaat het wellicht om) ‘anders dan volgens de bekende weg zoals we die kennen in aanbestedingsprocedures tot nu toe’.

En gunningscriteria die verband houden met het voorwerp van de opdracht (de ‘Ontwikkel- /Ontwerp-/ Experimenteer-overeenkomst’) en die leiden tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de gemeente zijn ook te bedenken in combinatie met een vaste prijs of taakstellend budget. Ook zonder dat ondernemers reeds tijdens de aanbestedingsprocedure ‘goede ideeën’ of ‘geheimen’ op tafel hoeven te gooien. En zonder dat de aanbesteder ‘goede ideeën’ of ‘geheimen’ in (het voornemen tot) de gunningsbeslissing hoeft te ‘openbaren’ (‘motiveren’).

Stel dat bij de gemeente de behoefte bestaat aan een ‘nog niet bestaand (innovatief) Product X’. Zo nodig te beschrijven middels een door de gemeente gewenst prestatieniveau (het product bestaat immers nog niet). En stel dat de gemeente een ‘Overeenkomst in verband met de ontwikkeling van Product X / een prestatieniveau’ (de overheidsopdracht) wenst aan te gaan met een ondernemer. Dan kan in de aanbestedingsprocedure toch gevraagd worden naar bijvoorbeeld: ‘de door de inschrijver voorgestane wijze van aanpak en het voorgestane proces van de concrete ontwikkeling’, ‘de visie van de inschrijver op de concrete ontwikkeling in kwestie ’, ‘de visie op en wijze van (ontwikkelings-) samenwerking met de gemeente’, ‘de concrete aanpak en planning van de (ontwikkelings-) werkzaamheden’ etc. Een en ander houdt dan toch verband met ‘de opdracht’ en een en ander kan toch tot voordeel strekken van de gemeente? Naar ‘geheimen’ hoeft dan toch niet gevraagd te worden?

En waarom de ‘selectie-lat’ (geschiktheidseisen) onnodig hoog leggen? Waarom eigenlijk naar ‘geschiktheidseisen’ vragen? Omdat een en ander (tot nu toe) de bekende weg is in aanbestedingsprocedures? Probeer (dan nu) eens “Innovatieve bedrijfjes - vaak startups” ter zake een concrete kans te geven. Probeer (eens) anders te denken.

En ‘samen ontwikkelen’, ‘samen ontwerpen’ en/of ‘samen experimenteren’? Ik denk dan bijvoorbeeld aan een (soort van) ‘Bouwteam’. Een en ander is (immers) in beginsel ook toepasbaar bij ‘leveringen’ en ‘diensten’. De ‘selectie’ en ‘gunning’ van een ‘Bouwteam-ondernemer’ kan ook via een Europese aanbestedingsprocedure plaatsvinden. Ook daar hoeven nog geen ‘goede ideeën’ of ‘geheimen’ in concurrentie te worden gesteld. De ‘Bouwteamovereenkomst’ (Fase 1) wordt (immers) aanbesteed. Een en ander op grond van een taakstellend budget. En gegund volgens criteria die verband houden met de Bouwteamovereenkomst (Fase 1) en een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de aanbesteder opleveren.

En voor Fase 2, waarin (mogelijk) concreet wordt ‘verworven’, geldt, dat een Europese aanbestedingsprocedure ter zake de ‘Bouwteamovereenkomst’ (Fase 1) het nuttig effect van de Europese aanbestedingsregels in verband met (‘verwervings-‘) Fase 2 in voldoende mate zal bewerkstelligen/verzekeren/borgen. Elke ondernemer krijgt namelijk een eerlijke kans (in daadwerkelijke en onvervalste mededinging) op gunning van ‘de opdracht’; de ‘Bouwteamovereenkomst’ (Fase 1) die natuurlijk als (bijna gereed) concept is gevoegd bij de aanbestedingsstukken. Hetgeen (overigens) ook de feitelijke strekking is van Overweging 49 (inzake het innovatiepartnerschap) van Richtlijn 2014/24/EU:

[-] Deze specifieke procedure moet aanbestedende diensten in staat stellen een innovatiepartnerschap op lange termijn aan te gaan voor de ontwikkeling en vervolgens de aankoop van nieuwe, innovatieve producten, diensten of werken, zonder dat een afzonderlijke aanbestedingsprocedure voor de aankoop nodig is, mits deze innovatieve producten of diensten of innovatieve werken geleverd kunnen worden op een afgesproken kwaliteits- en kostenniveau. [-]

En wat wil Staf Depla eigenlijk concreet (‘verwerven’)? ‘Innovatie’? Lijkt me (dan) weinig concreet. Of (toch) een bepaald soort ‘levering’, ‘werk’ of ‘dienst’? En hoe ‘innovatief’ moet een en ander (dan) zijn? Zo ‘innovatief’, dat het (mogelijk) niet ‘werkt’? Lijkt me (dan) niet doelmatig. Nee, het zal (waarschijnlijk) wel moeten ‘werken’, maar niet (per se) als (al) ‘bekend’. En dat kan (dan) toch ook middels een ‘functionele specificatie’ uitgevraagd worden? Klaarblijkelijk is dat ook (al) de gedachte van Staf Depla: “Een goed voorbeeld is ons initiatief voor slimme openbare verlichting, waarbij we in de aanbesteding niet vragen om nieuwe armaturen maar om een slim lichtgrid dat zich verder kan ontwikkelen.” Ook daar (-toe) zie ik geen beperkingen en belemmeringen in Richtlijn 2014/24/EU en het Voorstel van wet.

Kortom, zou ‘het’ echt aan de nieuwe Aanbestedingswet liggen? Of zou ook creatief en innovatief vermogen ter zake aanbestedingsprocedures en contractvorming aan ‘de gemeentelijke vraagzijde’ een rol (kunnen) spelen?

En afrondend in verband met: “een onafhankelijk instituut dat beoordeelt of er eerlijk spel gespeeld wordt bij complexe aanbestedingen van innovaties.” Dat bestaat al. Dat is namelijk de rechterlijke macht in Nederland.

Ik ben het overigens wel eens met Staf Depla ter zake: “De oplossing ligt niet in meer en strengere regels.

Zie namelijk bijvoorbeeld (ook):


In welk verband ik (dus) recalcitrant gedrag vertoon.