vrijdag 29 januari 2016

Beroep op een derde


Artikel 48 lid 3 Richtlijn 2004/18/EG luidt:

Een ondernemer kan zich in voorkomend geval en voor welbepaalde opdrachten beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet hij de aanbestedende dienst aantonen dat hij kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten om de ondernemer de nodige middelen ter beschikking te stellen.

Ik heb wel eens gezien, dat een bestek ter zake een ‘(concept-) terbeschikkingstellingsovereenkomst’ bevatte (en in kwestie feitelijk voorschreef).

Waarschijnlijk gaat dat te ver. Zie namelijk HvJEU 14 januari 2016 in zaak C-234/14 („Ostas celtnieks” SIA):


29          Bovendien bepalen de artikelen 47, lid 2, en 48, lid 3, van richtlijn 2004/18, zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie opmerkt, expliciet dat bijvoorbeeld de overlegging van de verbintenis van andere entiteiten om aan de inschrijver de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht ter beschikking te stellen, acceptabel bewijs is van het feit dat hij daadwerkelijk over die middelen zal beschikken. Zodoende sluiten die bepalingen op geen enkele wijze uit dat de inschrijver anderszins aantoont dat hij banden heeft met de andere entiteiten op wier draagkracht of bekwaamheden hij zich beroept om de opdracht waarvoor hij zich inschrijft tot een goed einde te brengen.
30          In het onderhavige geval verlangt het Bestuur van het departement Talsi in zijn hoedanigheid van aanbestedende dienst van een inschrijver, namelijk Ostas celtnieks, die zich op de draagkracht en de bekwaamheden van andere entiteiten beroept om de aan de orde zijnde opdracht uit te voeren, dat deze met die entiteiten een bepaalde soort juridische banden aanknoopt, zodat voor de aanbestedende dienst alleen met dergelijke specifieke banden kan worden aangetoond dat de inschrijver daadwerkelijk over de noodzakelijke middelen beschikt om die opdracht tot een goed einde te brengen.
31          Overeenkomstig punt 9.5 van het bestek verlangt de aanbestedende dienst van de inschrijver immers dat hij vóór de gunning van de overheidsopdracht met die entiteiten een samenwerkingsovereenkomst sluit dan wel een personenvennootschap opricht.
32          Punt 9.5 van het bestek kent dus slechts twee manieren waarop de inschrijver kan aantonen dat hij beschikt over de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de aan de orde zijnde opdracht, met als gevolg dat alle andere middelen ten bewijze van de juridische banden tussen die inschrijver en de entiteiten op wier draagkracht en bekwaamheden hij zich beroept, zijn uitgesloten.
33          Een voorschrift als dat van punt 9.5 van het bestek heeft dan ook zonder meer tot gevolg dat de artikelen 47, lid 2, en 48, lid 3, van richtlijn 2004/18 zinledig worden.
34          Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 47, lid 2, en 48, lid 3, van richtlijn 2004/18 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een aanbestedende dienst een inschrijver die zich beroept op de draagkracht of de bekwaamheden van andere entiteiten, er middels het aanbestedingsbestek toe kan verplichten vóór de gunning van de opdracht met die entiteiten een samenwerkingsovereenkomst te sluiten dan wel een personenvennootschap op te richten.

Zijn er voor een inschrijver dan andere mogelijkheden dan een ‘terbeschikkingstellingsovereenkomst’ om (“anderszins”) aan te tonen, “dat hij banden heeft met de andere entiteiten op wier draagkracht of bekwaamheden hij zich beroept om de opdracht waarvoor hij zich inschrijft tot een goed einde te brengen”? (r.o. 29 voornoemd)

Ik denk het wel. Bijvoorbeeld een (soort van) ‘garantie (-stellingsovereenkomst)’.

Een en ander maar zoveel mogelijk ‘vrijlaten’ in de aanbestedingsprocedure (dus), zou ik zeggen.

Onder het nieuwe recht verandert er wel iets. Zie artikel 63 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU:

Met betrekking tot de in artikel 58, lid 3, bedoelde criteria inzake economische en financiële draagkracht en de in artikel 58, lid 4, bedoelde criteria inzake technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid kan een ondernemer zich, in voorkomend geval en voor een bepaalde opdracht, beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. Wat betreft de criteria inzake de onderwijs- en beroepskwalificaties in bijlage XII, deel II, onder f), of inzake de relevante beroepservaring, mogen ondernemers zich evenwel slechts beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer laatstgenoemde de werken of diensten waarvoor die draagkracht vereist is, zal verrichten. Wanneer een ondernemer zich op de draagkracht van andere entiteiten wil beroepen, toont hij ten behoeve van de aanbestedende dienst aan dat hij zal kunnen beschikken over de nodige middelen, bijvoorbeeld door overlegging van een verbintenis daartoe van deze andere entiteiten.

De aanbestedende dienst gaat overeenkomstig de artikelen 59, 60 en 61 na of de entiteiten op wier draagkracht de ondernemer zich wil beroepen, aan de selectiecriteria voldoen of dat er redenen zijn voor uitsluiting volgens artikel 57. De aanbestedende dienst eist dat de ondernemer een entiteit die niet voldoet aan een betrokken selectiecriterium, of waartegen dwingende gronden tot uitsluiting bestaan, vervangt. De aanbestedende dienst kan eisen, of kan door de lidstaat worden opgelegd te eisen dat de ondernemer een entiteit waarbij er niet-verplichte uitsluitingsgronden aanwezig zijn, vervangt.

Indien een ondernemer een beroep doet op de draagkracht van andere entiteiten voor het vervullen van de economische en financiële criteria, kan de aanbestedende dienst eisen dat de ondernemer en die entiteiten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht.

Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van ondernemers als bedoeld in artikel 19, lid 2, zich beroepen op de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

Maar ik verwacht dat voornoemd arrest zijn feitelijke strekking en werking wel blijft behouden.


‘Weg ermee’


Vanuit het idee “Jezelf en anderen wakker schudden dat het ook anders kan.” vindt het (kennisplatform) CROW het blijkbaar nodig, om discussies te (moeten) starten op bijvoorbeeld het gebied van “De RAW-inschrijvingsstaat kan weg! Weg als document bij de aanbesteding.


Of anderszins, bijvoorbeeld op Linkedin onder de discussie ‘prijsvechten en prijsduiken’.

Het komt mij voor, dat CROW eens wakker geschud moet worden. Bij deze, en lees met name ook de voetnoten 44 en 45 van het betreffende artikel na het ‘doorklikken’ naar scribd.com:


Want aan ‘oplossingen’ voor problemen die slechts (zouden kunnen) ontstaan als gevolg van de (voor-) veronderstelling dat aanbesteden zonder meer ‘een gegeven’ is, heeft niemand iets.


Maar ach, waar maak ik me druk over, ‘doorslapen’ zal waarschijnlijk wèl in het belang van de betreffende CROW-afdeling ‘Aanbesteden en Contracteren’ zijn..…….

vrijdag 22 januari 2016

Fundamenteel


Niet zo’n slimme ‘handreiking’ voor bijvoorbeeld de gemeentelijke inkoper van Wouter Stolwijk, directeur van PIANOo, in 'Aanbesteden verstrikt geraakt in de procedures' (19 januari 2016):

“Ik zou inkopers een hart onder de riem willen steken; er valt genoeg te beleven als je je maar niet te veel aantrekt van die focus op het juridische. Aanbestedingsjuristen zou ik willen vertellen: denk nog eens heel goed na over je eigen vak en waarom het aanbestedingsrecht, wat toch privaatrecht is, behandeld wordt alsof het publiekrecht is. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden onverkort toegepast, terwijl inkopen toch geen bestuurlijke actie is. Dat vind ik een fundamenteel probleem.”


Want, artikel 160 lid 1 sub e Gemeentewet:

1.           Het college is in ieder geval bevoegd:
[-]
e.           tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten;
[-]

En artikel 3: 1 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb):

Op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten zijn de afdelingen 3.2 tot en met 3.4 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet.

En artikel 3: 14 Burgerlijk Wetboek (BW):

Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht.

En gemeentelijke inkopers handelen namens het (bestuursorgaan) College van B&W.

Een ‘fundamentele’ vergissing dus…..

En voor (echt) ‘fundamentele’ kwesties en discussies, zie bijvoorbeeld:






vrijdag 8 januari 2016

‘Participatiesamenleving’, ‘lokale burgerinitiatieven’ e.d.


In de ‘Brief van de Minister-President over de participatiesamenleving n.a.v. het verzoek van de heer Slob’ d.d. 7 april 2014 (ref: 3748027) leest men onder meer:

[-] Het kabinet duidt het begrip participatiesamenleving tegen de achtergrond van een aantal maatschappelijke trends, waar de overheid op inspeelt. [-]

[-] Mensen zijn hoger opgeleid en mobieler en mondiger dan vroeger, en ze beschikken over meer communicatiemogelijkheden. Hierdoor zijn - naast de traditionele netwerken van familie, vrienden en buren - andere vormen van interactie tussen groepen opgekomen bijvoorbeeld via sociale media en andere ICT-toepassingen. In deze moderne horizontale netwerken doen vaste verbintenissen en hiërarchie er minder toe. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop onze maatschappij zich organiseert en ontwikkelt. Bestaande instituties verliezen terrein. [-]

[-] De overheid tracht de ontwikkeling van deze nieuwe vormen van participatie te volgen, maar nog te vaak handelt zij vanuit klassieke hiërarchische verhoudingen (formeel, probleemgericht, risicomijdend en controleerbaar) en voert zij beleid dat - onbedoeld - maatschappelijk initiatief verdringt. De consequentie hiervan is dat maatschappelijk potentieel onbenut blijft. Het kabinet wil echter juist dat de kracht van mensen zo veel mogelijk bijdraagt aan de welvaart van onze samenleving. We moeten ruimte bieden voor deze kracht en voorkomen dat de overheid eigen initiatieven en mogelijkheden van mensen in de kiem smoort. Dit biedt ook kansen om de kwaliteit van voorzieningen op peil te houden en voorzieningen gericht in te zetten daar waar eigen kracht of netwerken tekortschieten. Hiermee kan tegelijkertijd de sterke groei van noodzakelijke overheidsmiddelen van de afgelopen jaren worden gestopt. Om ook in de toekomst goede voorzieningen voor iedereen beschikbaar te houden, is het eenvoudigweg noodzakelijk het maatschappelijk probleemoplossend vermogen beter te benutten. Door dat te doen wordt de kwaliteit van oplossingen doorgaans hoger en zijn de kosten vaak lager. [-]

Hetgeen enerzijds lijkt te duiden op een stimulans, en anderzijds op een concrete (uit-) vraag in verband met een ‘doe-democratie’ en concrete ‘burgerinitiatieven’. En daarmee verband houdend (nieuw) beleid.

Het aanbestedingsrecht kan ter zake ‘wringen’. Het valt immers niet op voorhand uit te sluiten, dat wanneer (uiteindelijk) concreet ‘zaken wordt gedaan’ met (bijvoorbeeld) een gemeente, een ‘overheidsopdracht’ aan de orde is.

Zie bijvoorbeeld Overweging 4 Richtlijn 2014/24/EU (gedeeltelijk):

[-] De aanbestedingsregels van de Unie zijn niet bedoeld om alle vormen van besteding van overheidsgeld te bestrijken, maar hebben uitsluitend betrekking op die vormen welke gericht zijn op de verkrijging van werken, leveringen of diensten tegen betaling door middel van een overheidsopdracht. Duidelijk moet worden dat deze verkrijging van werken, leveringen of diensten onder deze richtlijn moet vallen, ongeacht of deze verkrijging geschiedt door aankoop, leasing of een andere contractvorm. [-]

Artikel 2 lid 1 sub 5 Richtlijn 2014/24/EU:

„overheidsopdrachten”: schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen één of meer ondernemers en één of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten

En artikel 2 lid 1 sub 10 Richtlijn 2014/24/EU:

„ondernemer”: elke natuurlijke of rechtspersoon of openbaar lichaam, of een combinatie van deze personen en/of lichamen, met inbegrip van alle tijdelijke samenwerkingsverbanden van ondernemingen, die de uitvoering van werken en/of een werk, de levering van producten en of het verlenen van diensten op de markt aanbiedt

De definities voornoemd moeten ‘eenduidig’ worden uitgelegd en toegepast. Ter voorkoming van ontduiking/omzeiling van de Europese aanbestedingsregels kunnen/mogen aanbestedingsrechtelijke definities onder en boven de Europese drempel (-bedragen) niet verschillen.

Gemeenten worden thans al benaderd door/voor ‘lokale burgerinitiatieven’. En vragen daar in het voorkomend geval ook concreet om, door bijvoorbeeld feitelijk een beroep te doen op (het (veronderstelde) bestaan van) de participatiesamenleving.

Gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid dat onder de Europese drempelbedragen onverkort uitgaat van ‘concurrentiestelling’ (‘aanbesteden’) verhoudt zich niet met een en ander. Het ‘burgerinitiatief’ moet alsdan immers in het voorkomend geval in concurrentie ‘de opdracht’ (zien te) verwerven. Het concrete voorgestelde ‘lokale burgerinitiatief’ is alsdan niet bij voorbaat zeker (gesteld).

Hetgeen in het voorkomend geval ook wrang is voor bijvoorbeeld een burger die door de gemeente gevraagd wordt een bijdrage te leveren aan de participatiesamenleving, terwijl hij, of de buurman, werkloos thuis zit als gevolg van een gebrek aan opdrachten die in beginsel net zo goed ‘lokaal’ zouden kunnen zijn weggezet (ingekocht) door de gemeente. Of voor de lokale ondernemer (wellicht voormalig werkgever van vorenbedoelde burger) die door sponsoring e.d. trouw en ruim bijdraagt aan het gemeentelijke verenigingsleven. “Voor wat, hoort wat”, zou je in onderhavig verband wellicht ook kunnen zeggen/denken…..

Het valt (dus) niet goed in te zien, waarom een ‘lokaal burgerinitiatief’ dat zal/kan leiden tot een ‘lokale inkoop’ (overheidsopdracht) onder de Europese drempel zonder ‘duidelijk grensoverschrijdend belang’ niet gevrijwaard zou (kunnen) blijven/zijn van ‘concurrentiestelling’ (‘aanbesteden’).

Ik verwacht ook, dat naast ‘de participatiesamenleving’, de ‘doe-democratie’ en daarmee verband houdende ‘lokale burgerinitiatieven’ bijvoorbeeld ook de invulling van ‘lokale SROI’, ‘lokale werkgelegenheid’, ‘lokale milieuaspecten’ en ‘lokale duurzaamheid’ (waaronder de invulling van lokale circulaire economieën en kringlopen) de komende jaren belangrijke gemeentelijke thema’s, doelstellingen en uitdagingen zullen zijn. Een en ander vanwege het daarmee te dienen algemeen belang.

Gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid moet nauwgezet aansluiten bij/op de gemeentelijke (algemeen/publiek belang) doelstelling. De ‘inkoopfunctie’ draagt op adequate wijze bij aan de verwezenlijking van de gemeentelijke doelstelling. ‘Inkoop’ is in die zin ook slechts ondersteunend. En creëert dus (ook) geen eigen doelstellingen.

Als gevolg van de implementatie van onder meer Richtlijn 2014/24/EU moet het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid (dat als ‘basis’ dient voor de inkoopfunctie) aangepast worden. De verwijzingen naar de ‘oude’ Richtlijn 2004/18/EG moeten immers (vanaf 18 april 2016) geschrapt worden (denk bijvoorbeeld bij het ‘VNG-beleid’ aan de definitie van ‘Offerte-aanvraag’ en aan par. 3.1 sub a).

Wellicht dus ook - en mede in verband met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (vgl. art. 3: 1 lid 2 Awb en art. 3: 14 BW) - een goed moment om ten koste en nadele van het onverkort toepassen van ‘concurrentiestelling’ (‘aanbesteden’) onder de Europese drempel, ‘de participatiesamenleving’, de ‘doe-democratie’, ‘lokale burgerinitiatieven’, ‘lokale SROI’, ‘lokale werkgelegenheid’, ‘lokale milieuaspecten’ en ‘lokale duurzaamheid’ een adequate en prominente (-re) plaats te geven in het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid.

Alles aanbesteden’ onder de Europese drempel verhoudt zich zeer waarschijnlijk niet met de te verwachten doelstellingen en uitdagingen van gemeenten de komende jaren. En zeer waarschijnlijk laat men met ‘alles aanbesteden’ onder de Europese drempel ook bij voorbaat en onnodig ‘kansen’ in verband met bijvoorbeeld succesvol lokaal ‘maatschappelijk initiatief’, ‘maatschappelijk potentieel’ en ‘maatschappelijk probleemoplossend vermogen’ liggen.

Ik denk afrondend, dat zo’n beleidswijziging goed past bij een (nieuwe) next-gen inkoopvolwassen gemeentelijke inkoopbenadering en -visie, waarin relatiemanagers en dealmakers een belangrijke rol vervullen in de wetenschap, dat marktwerking of concurrentiestelling (‘aanbesteden’) slechts een ‘instrument’ in het voorkomend geval is. En dus, althans in ieder geval onder de Europese drempel, geen (dogmatisch) doel op zich.