vrijdag 23 juni 2017

BVP-methodiek


Het vonnis hieronder lijkt me (wel) ‘casus-specifiek’, waaronder bedoeld, (mede) ‘afhankelijk’ van hetgeen in de aanbestedingsstukken en de inschrijving is vermeld en (van) wat zich tijdens de aanbestedingsprocedure (inlichtingenronde) en de gerechtelijke procedure heeft afgespeeld (en daar (niet) is ‘aangevoerd’), maar kan niet ‘onvermeld’ blijven:

Rechtbank Gelderland 7 juni 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3275:


4.2.        CSU vordert kort gezegd een gebod om de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken en de inschrijving van CSU op kwalitatieve criteria te herbeoordelen. Het standpunt van CSU komt erop neer dat de aanbestedende dienst in het beschrijvend document bekend heeft gemaakt dat de BVP-methodiek wordt gehanteerd, maar dat bij de beoordeling van de prestatieonderbouwing, het risico- en het kansendossier de aanbestedende dienst zich niet aan de wijze van beoordeling volgens deze methodiek heeft gehouden. Het standpunt van de aanbestedende dienst komt erop neer dat zij zich heeft gehouden aan wat zij zelf in het beschrijvend document aan regels omtrent de wijze van beoordelen heeft opgenomen. De aanbestedende dienst erkent dat zij in de documenten heeft verwezen naar en gekozen voor de BVP-methodiek, maar stelt dat deze is vertaald in concrete normen voor beoordeling in het beschrijvend document en dat enkel met die normen rekening mag en kan worden gehouden bij de beoordeling van de inschrijvingen.

4.3.        Deze standpunten stellen de vraag aan de orde in hoeverre in het kader van de aanbestedingsprocedure rekening moet worden gehouden met alle elementen van de BVP-methodiek, ook voor zover elementen niet specifiek in het beschrijvend document van de betreffende aanbestedende dienst als normen voor de beoordeling van de inschrijvingen zijn verwoord en/of opgenomen. Het valt niet te ontkennen dat in het thans voorliggende beschrijvend document is opgenomen dat de aanbesteding volgens de BVP-methodiek zou worden uitgevoerd. In dat verband is in het beschrijvend document verwezen naar de website www.prestatieinkoop.com en het handboek “Prestatie inkoop, met Best Value naar succesvolle projecten” van Van de Rijt en Santema. Anderzijds valt evenmin te ontkennen dat in het beschrijvend document voor het overige niet is uiteengezet hoe de wijze van beoordeling volgens die methodiek precies zou plaatsvinden. Het is met de aanbestedingsrechtelijke beginselen moeilijk te verenigen om aan te nemen dat met enkele verwijzing naar een aanbesteding volgens de BVP-methodiek, de beoordeling plaats behoort te vinden aan de hand van al hetgeen daarover in de literatuur in het algemeen zoal is geschreven. Dat zou vergen dat in die literatuur een hoge mate van consensus zou bestaan die voor iedereen kenbaar is ten aanzien van een bepaalde exclusieve wijze van beoordelen, die zich zou lenen voor toepassing bij elke aanbesteding die is aangekondigd als aanbesteding volgens de BVP-methodiek. Uit het standpunt van CSU kan niet worden afgeleid dat daarvan sprake is. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat dat niet het geval is. Dat houdt in dat toepassing van (alles) wat over de BVP-methodiek in de literatuur is gezegd of wordt geleerd te ongewis is om als beoordelingsmaatstaven in concrete aanbestedingsprocedures te aanvaarden. Daarmee zou niet worden voldaan aan de eisen van transparantie en gelijkheid. Met name zou het risico bestaan dat niet voor alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers op dezelfde manier duidelijk zou zijn aan de hand waarvan zij in die gevallen zouden worden beoordeeld. Daarbij komt dat praktisch gesproken van inschrijvers nauwelijks kan worden gevergd dat zij zich richten naar wat allemaal over de BVP-methodiek in handboeken en andere literatuur is geschreven. Ook toetsing door de voorzieningenrechter van een gunningsbeslissing zou dan praktisch ten zeerste bemoeilijkt worden.

4.4.        Met het oog op de beginselen van het aanbestedingsrecht moet dan ook de eis worden gesteld dat de beoordeling van de inschrijvingen uitsluitend plaatsvindt aan de hand van en op de wijze zoals in het beschrijvend document zelf is beschreven. Dat betekent dat al hetgeen CSU heeft aangevoerd omtrent het niet goed toepassen van de BVP-methodiek, in het bijzonder de wijze van beoordeling van inschrijvingen volgens die methodiek, dat niet uit het beschrijvend document zelf blijkt, buiten beschouwing moet blijven. De voorzieningenrechter onderkent dat aan dit oordeel het bezwaar kleeft dat door aankondiging van het feit dat de BVP-methodiek wordt toegepast inschrijvers op het verkeerde been gezet kunnen worden ten aanzien van wat van hen wordt verwacht en wat zij bij de beoordeling mogen verwachten. De bezwaren tegen de daar tegenovergestelde opvatting waarin beoordeling plaatsvindt aan de hand van niet in de aanbestedingsdocumenten geconcretiseerde en uitsluitend aan literatuur ontleende beginselen van de BVP-methodiek zijn echter groter. Inschrijvers mogen en moeten ervan uitgaan dat alleen de normen voor beoordeling die in het beschrijvend document zijn beschreven tot toepassing zullen komen. Voor het overige kan niet worden vastgesteld dat de aanbestedende dienst normen voor de beoordeling die wél in het beschrijvend document staan niet goed heeft toegepast.

Een aandachtspunt voor de praktijk lijkt me (wel):

Als ik had geweten, dat jullie de website www.prestatieinkoop.com en het handboek “Prestatie inkoop, met Best Value naar succesvolle projecten” van Van de Rijt en Santema slechts ter globale oriëntatie/informatie hebben vermeld, dan had ik mijn inschrijving op punt < > anders, namelijk niet < > (volgens/conform de website en het boek), maar op deze wijze: < >, gedaan. Dan had ik (dus) anders ingeschreven.

Want, dat kan (mogelijk) tot een ander vonnis - bijvoorbeeld een heraanbesteding wegens strijd met het gelijkheids- en transparantiebeginsel - leiden.

Naar het lijkt, kon CSU een en ander (echter) niet aanvoeren (zie r.o. 4.6 en r.o. 4.7 vonnis), hetgeen tekst en strekking van het vonnis (ook) nuanceert.

Dus toch maar (blijven) nadenken, wat men in de aanbestedingsstukken vermeldt…… Dus toch maar (blijven) nadenken, wat men in de inlichtingenronde zou moeten vragen…..

Zie verder over BV (P) onder meer:






woensdag 21 juni 2017

De afwijzing


Klaarblijkelijk gaat het in Rechtbank Overijssel 15 juni 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2534


om een opdracht onder de drempel:

4.17.      […] Gelet op de uiteenlopende (summiere en globale) berekeningen van partijen luidt de conclusie dat, nu een kort geding zich niet leent voor nader onderzoek, niet vaststaat dat de drempelwaarde als bedoeld in artikel 4.15 lid 1, aanhef en onder c, Aw 2012 is overschrijden.

Toch gaat ‘het’ blijkbaar om (een artikel uit) Deel 2 van de Aanbestedingswet 2012:

4.7.        Uit artikel 2.130 Aw 2012 vloeit voort dat de gunnings- of afwijzingsbrief de relevante redenen voor de gunningsbeslissing bevat. Hoe ver die motivering moet gaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de strekking van artikel 2.130 Aw 2012 vooral is dat een afgewezen inschrijver inzicht moet worden verschaft in de redenen van de afwijzing. De afgewezen inschrijver kan vervolgens de afweging maken of het wenselijk is die beslissing in kort geding aan te vechten.

4.8.        Met inachtneming van het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] in ieder geval uit het e-mailbericht van 29 maart 2017 heeft moeten (kunnen) begrijpen dat de opdracht niet aan haar is gegund omdat zij niet is opgenomen in het register van Atos e-Suite editor gecertificeerden en daarmee niet voldoet aan de in de opdracht gestelde (geschiktheids)eis. Daarmee bevat het e-mailbericht van 29 maart 2017 naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval de vereiste motivering en beantwoordt het aan de strekking van artikel 2.130 Aw 2012. Dat in het mailbericht niet de (eind)scores van [eiseres] en van de inschrijver aan wie de opdracht is gegund en een toelichting op de scores is meegedeeld doet aan het voorgaande niet af, nu deze informatie in het onderhavige geval niet (op voorhand) als relevant is aan te merken. [eiseres] voldeed immers volgens De Gemeente immers niet aan de eis dat zij aantoonbaar in voornoemd register is opgenomen en daarmee voldeed haar inschrijving, los van de gegeven scores, niet.

Wellicht omwille van een uniforme werkwijze binnen het dynamisch aankoopsysteem? Zie daartoe (dan) bijvoorbeeld artikel 2.147 lid 1 jo. artikel 2.50 sub b jo. artikel 2.27 sub f t/m k Aanbestedingswet 2012. Artikel 2.27 sub i Aanbestedingswet 2012 luidt (immers): “deelt de gunningsbeslissing mee”. En de ‘gunningsbeslissing’ (welk begrip ook in de betreffende inschrijvingsvoorwaarden voorkomt) is (weer) relevant ter zake het bepaalde in artikel 2.128 lid 1 (jo. artikel 2.127 lid 2) Aanbestedingswet 2012. Want blijkbaar wordt hier wel (vergelijk artikel 2.127 lid 4 sub c Aanbestedingswet 2012) gewerkt met een opschortende termijn (van 5 kalenderdagen). En de ‘gunningsbeslissing’ wordt ook genoemd in artikel 2.130 (lid 1) Aanbestedingswet 2012.

Hoe dan ook.

Bij een ‘echte’ Europese aanbestedingsprocedure geldt (echter) ingevolge artikel 55 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU:

Op verzoek van de betrokken gegadigde of inschrijver informeren aanbestedende diensten zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen 15 dagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek:

a)            iedere afgewezen gegadigde over de redenen voor de afwijzing van zijn verzoek tot deelname;
b)           iedere afgewezen inschrijver over de redenen voor de afwijzing van zijn inschrijving, inclusief voor de in artikel 42, leden 5 en 6, bedoelde gevallen, de redenen voor het besluit inzake niet-gelijkwaardigheid of het besluit dat de werken, leveringen of diensten niet aan de prestatie- of functionele eisen voldoen;
c)            iedere inschrijver die een ontvankelijke inschrijving heeft ingediend, over de kenmerken en relatieve voordelen van de geselecteerde inschrijving, alsmede over de naam van de begunstigde inschrijver of de partijen bij de raamovereenkomst;
d)           iedere inschrijver die een ontvankelijke inschrijving heeft ingediend, over het verloop en de voortgang van de onderhandelingen en de dialoog met de inschrijvers.

Artikel 55 lid 2 sub c Richtlijn 2014/24/EU voornoemd is geïmplementeerd door artikel 2.130 Aanbestedingswet 2012:

1.            De mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere betrokken inschrijver of betrokken gegadigde bevat de relevante redenen voor die beslissing, alsmede een nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn, bedoeld in artikel 2.127, eerste lid, die van toepassing is.
2.            Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst.
3.            De mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval elektronisch of per fax verzonden aan de betrokken inschrijvers en betrokken gegadigden.

En artikel 55 lid 2 sub b Richtlijn 2014/24/EU voornoemd is geïmplementeerd door artikel 2.103 lid 3 Aanbestedingswet 2012:

Op verzoek van een betrokken partij stelt de aanbestedende dienst iedere afgewezen inschrijver zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst van zijn schriftelijk verzoek, in kennis van de redenen voor de afwijzing van zijn inschrijving, inclusief voor de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.77 en 2.78, de redenen voor zijn beslissing dat er geen gelijkwaardigheid voorhanden is of dat de werken, leveringen of diensten niet aan de functionele of prestatie-eisen voldoen.

Een inschrijver die niet heeft aangetoond ‘geschikt’ te zijn in de aanbestedingsprocedure (of die ‘ongeldig’ heeft ingeschreven, of waarop een uitsluitingsgrond van toepassing is), heeft (aldus) geen recht op, noch belang bij, de ‘relevante redenen’ ex artikel 2.130 leden 1 en 2 Aanbestedingswet 2012.



Als (inkoop-) doel op zich


Ik moet het toch even kwijt:


Wanneer is functioneel specificeren nuttig?
Functioneel specificeren is nuttig als je verwacht dat een leverancier toegevoegde waarde kan bieden bij inkooptrajecten van bijvoorbeeld innovatieve of nieuwe producten, diensten of oplossingen. Of trajecten waar het belangrijkste doel het stimuleren van innovatie is. Door een aanbesteding functioneel te specificeren geef je leveranciers de vrijheid om markt- of domeinkennis van een voor jou interessant probleemgebied in te brengen. Hiermee geef je ze de ruimte om de beste oplossing aan te bieden. Dit kan een oplossing zijn die je niet van tevoren zelf had kunnen bedenken.

In de praktijk beschrijft een organisatie met specificaties vaak in veel detail ‘hoe’ een oplossing moet werken, zodat ze precies weet wat ze krijgt. Dit leidt in veel gevallen tot ‘overspecificatie’ en ontneemt de leverancier de mogelijkheid toegevoegde waarde te laten zien en zich te onderscheiden van een andere leveranciers. […]

Bijvoorbeeld ook in verband met de gedachte (n) die ik wel eens heb, dat er personen zijn die menen, dat ‘innovatie’ en/of ‘duurzaamheid’ en/of ‘SROI’ feitelijk zelfstandige ‘producten’ zijn, die (zouden) moeten worden ingekocht.

Voor we het weten, wordt (immers) een in het voorkomend geval handige / nuttige ‘tool’ (ook) gezien als een ‘product’. ‘Functioneel specificeren’ (dan) als (inkoop-) doel op zich…………..

Want bijvoorbeeld: “Of trajecten waar het belangrijkste doel het stimuleren van innovatie is.

Zijn dat (dan) inkooptrajecten? Moeten ‘inkopers’ zich daarmee bezig houden? Zijn daar geen andere mensen, bijvoorbeeld subsidieadviseurs, (eerder aangewezen) voor?

En (want): Waarom koop je (eigenlijk) in?

Om een leverancier toegevoegde waarde te (kunnen) laten bieden? Om leveranciers de vrijheid te (kunnen) geven om markt- of domeinkennis in te brengen? Om leveranciers zich te (kunnen) laten onderscheiden? Om zo veel als mogelijk aanbiedingen uit de markt te (ver-) krijgen? Om ‘overspecificatie’ te voorkomen?

Ik zou eerder (juist) denken, dat ‘werken’, ‘leveringen’ en/of ‘diensten’ worden ingekocht om organisatiedoelstellingen te (kunnen) realiseren…….

Precies weten, wat je krijgt’ is daarbij doorgaans (dan ook) zo gek nog niet……..

En ook (weer) ‘hot’: ‘Bestuurlijk en intern commitment’. Zie:


Dus, tsja…….. Welke prioriteiten stel je (dan)? Wat trek je (dan) zoal naar je toe? Welk (inkoop-) doel stel je dan? En/of wat ‘verkoop’ je (dan) intern…………..

Vergelijk in onderhavig verband bijvoorbeeld ook:






donderdag 8 juni 2017

Of gelijkwaardig


HvJEU 8 juni 2017 in zaak C-296/15 (Medisanus):


74          Daarnaast moet erop worden gewezen dat artikel 23, lid 2, van richtlijn 2004/18 bepaalt dat de technische specificaties in de aanbestedingsstukken de inschrijvers gelijke toegang moeten bieden en niet tot gevolg mogen hebben dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging worden geschapen.

75          Het blijkt evenwel dat in omstandigheden als die in het hoofdgeding niet is voldaan aan de voorwaarden in artikel 23, lid 8, van genoemde richtlijn.

76          Uit de bewoordingen van die laatste bepaling van richtlijn 2004/18 volgt namelijk duidelijk dat in een technische specificatie alleen melding mag worden gemaakt van een bepaalde herkomst indien dit door het voorwerp van de opdracht is gerechtvaardigd en dat een dergelijke vermelding alleen bij wijze van uitzondering is toegestaan. In elk geval moet de verwijzing naar een technische specificatie als een bepaalde herkomst of oorsprong vergezeld gaan van de woorden „of gelijkwaardig” (zie in die zin arrest van 22 september 1988, Commissie/Ierland, 45/87, EU:C:1988:435, punt 22).

77          Wat het hoofgeding betreft heeft het ziekenhuis dus, door niet de woorden „of gelijkwaardig” toe te voegen na het vereiste van nationale oorsprong te hebben opgelegd, niet alleen ondernemers die over gelijksoortige geneesmiddelen beschikken van inschrijving op de aanbesteding kunnen ontmoedigen, maar ook de invoerstromen in het handelsverkeer tussen de lidstaten kunnen belemmeren, door de opdracht betreffende de uit Sloveens plasma bereide geneesmiddelen aan het instituut voor te behouden. Daarmee heeft het ziekenhuis noch artikel 2 van richtlijn 2004/18 noch artikel 23, leden 2 en 8, daarvan noch artikel 34 VWEU in acht genomen (zie naar analogie arrest van 24 januari 1995, Commissie/Nederland, C-359/93, EU:C:1995:14, punt 27).

Overigens in kwestie - in verband met de (aangevoerde) ‘rechtvaardiging’ ex artikel 36 VWEU - wel een ‘legitiem doel’ (zie r.o. 93), maar het gaat mis op (de) ‘evenredigheid’:

95          Artikel 36 VWEU is een - strikt uit te leggen - uitzondering op de regel van het vrije verkeer van goederen binnen de Unie, zodat een nationale regeling noodzakelijk moet zijn ter verwezenlijking van het gestelde doel, welk doel niet mag kunnen worden bereikt door verbodsbepalingen of beperkingen die minder ver gaan of die de handel binnen de Unie minder beperken (zie in die zin arrest van 11 september 2008, Commissie/Duitsland, C-141/07, EU:C:2008:492, punt 50).

[…]

102        Niettemin kan een systeem van prioritaire bevoorrading met industrieel vervaardigde geneesmiddelen op basis van Sloveens plasma, zoals dat in het hoofdgeding, niet worden geacht onmisbaar te zijn ter voorkoming van een stijging van de kosten van uit plasma bereide geneesmiddelen, aangezien alle geneesmiddelen die industrieel op basis van plasma zijn vervaardigd, of dit nu in Slovenië of een andere lidstaat is, dezelfde basis voor de vaststelling van de prijzen van deze geneesmiddelen hebben, namelijk vrijwillige, onbetaalde bloeddonaties.

103        Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat een beperking zoals die die voortvloeit uit de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, niet geschikt is om de aangevoerde doelstellingen te bereiken, en dus niet kan worden geacht te zijn gerechtvaardigd door de verwezenlijking daarvan.

104        Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 2 en artikel 23, leden 2 en 8, van richtlijn 2004/18, alsmede artikel 34 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een clausule in het bestek van een overheidsopdracht die, overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waaronder de aanbestedende dienst valt, vereist dat uit plasma bereide geneesmiddelen, die voorwerp van de overheidsopdracht in kwestie zijn, vervaardigd zijn op basis van plasma dat in die lidstaat is ingezameld.

Vergelijk ook:




vrijdag 2 juni 2017

Natuurlijke verbintenis


Het aanbestedingsrecht gaat uit van ‘redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijvers’. Zie daartoe bijvoorbeeld r.o. 42 in zaak C-19/00 (‘SIAC’), r.o. 60 en 88 in zaak C-368/10 (Commissie/Nederland) en/of r.o. 54 in zaak C-538/13 (‘eVigilo’).

En HvJEU 29 maart 2012 in zaak C-599/10 (SAG), r.o. 38 vermeldt dit:

[…] Die zouden zich er overigens niet over kunnen beklagen dat er in dit opzicht geen enkele verplichting op de aanbestedende dienst rust, aangezien de onduidelijkheid van de inschrijving slechts het gevolg is van een tekortschieten in hun zorgvuldigheidsplicht bij het opstellen ervan, waaraan zij net zoals de andere gegadigden zijn onderworpen.

Kan uit een en ander (dan) een ‘verbintenis’ - een relatie tussen een schuldeiser/aanbestedende dienst en een schuldenaar/ondernemer - worden afgeleid, of ontstaan? Bijvoorbeeld, een verbintenis tot ‘zorgvuldig inschrijven’?

Ingevolge artikel 6: 1 BW geldt:

               Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit.

De ‘zorgvuldigheidsplicht’ van een inschrijver uit ‘SAG’ lijkt me niet uit de wet - denk aan de Aanbestedingswet 2012 en/of de (oude) aanbestedingsrichtlijnen - voort te vloeien. Een verbintenis scheppende overeenkomst is ook (nog) niet aan de orde tijdens een aanbestedingsprocedure. En de precontractuele redelijkheid en billijkheid is, bij mijn weten, niet wettelijk vastgelegd.

Dat lijkt dus geen mogelijkheden ter zake te bieden.

Voorts geldt ingevolge artikel 6: 3 BW:

1             Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet- afdwingbare verbintenis.
2             Een natuurlijke verbintenis bestaat:
a.            wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt;
b.            wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.

‘Een dringende morele verplichting’ om zorgvuldig in te schrijven……

Het zou (wel) wat zijn……

Ik geloof er (echter) niet zo in. De ‘zorgvuldigheidsplicht’ van een inschrijver uit ‘SAG’ lijkt mij (dus) praktisch en feitelijk een papieren tijger.

Maar de ‘boodschap’ uit ‘SAG’ spreekt mij hoe dan ook aan. Zeker wanneer een aanbestedende dienst de nodige zorgvuldigheid heeft betracht om aanbiedingen (inschrijvingen) te krijgen die (volledig) aan de (uit-) vraag voldoen.