vrijdag 28 juli 2017

Relatieve voordelen


Ik snap het niet.

Als (toch) naar analogie artikel 2.130 lid 2 Aanbestedingswet 2012 (niet ‘formeel’, maar ‘materieel’) moet worden toegepast, waarom dan niet de ‘nieuwste versie’ bij een aanbestedingsprocedure die na 1 juli 2016 is gestart?

Sinds 1 juli 2016 geldt (immers) ter zake:

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst.

Het gaat (daarbij) om (implementatie van) artikel 55 lid 2 sub c Richtlijn 2014/24/EU:

Op verzoek van de betrokken gegadigde of inschrijver informeren aanbestedende diensten zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen 15 dagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek:
[…]
c)            iedere inschrijver die een ontvankelijke inschrijving heeft ingediend, over de kenmerken en relatieve voordelen van de geselecteerde inschrijving, alsmede over de naam van de begunstigde inschrijver of de partijen bij de raamovereenkomst

In welk verband de Memorie van toelichting bij de Wira, die uitgaat van o.a. Richtlijn 2004/18/EG oud (art. 41) toch niet meer relevant is?

Aanleiding: Rechtbank Den Haag 26 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8345:


5.19.      Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil te zijn dat de in artikel 2.130 Aw voorgeschreven motiveringsplicht betreffende de gunningsbeslissing formeel niet van toepassing is op de onderhavige aanbestedingsprocedure op grond van het bepaalde in artikel 2.39, lid 2, Aw. Dat laat echter onverlet dat het CJIB ook in dit geval - evenals in de gevallen waarin artikel 2.130 Aw wel van toepassing is - gehouden is de inschrijvers te informeren over alle relevante redenen voor de gunningsbeslissing, waaronder in ieder geval dienen te worden verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving. (zoals ook reeds overwogen in één van de onder 3.5 bedoelde kort gedingvonnissen [kenmerk ECLI:NL:RBDHA:2017:4856]). Dat is immers noodzakelijk om een doeltreffende rechtsbescherming van de betrokken inschrijvers tegen het gunningsbesluit mogelijk te maken. Dat op het CJIB voormelde verplichting rust is overigens tussen partijen niet in geschil. Wel verschillen zij met elkaar van mening over de vraag of de door het CJIB gegeven motivering aan voormelde eisen voldoet. Volgens de Staat is de gunningsbeslissing zelfs uitgebreider gemotiveerd dan waartoe artikel 130 lid 2 Aw verplicht.

5.20.      GGN cs stellen zich in het bijzonder op het standpunt dat het CJIB heeft nagelaten de relatieve voordelen van de winnaars te benoemen en omschrijven, waartoe het - naar hun mening - wel verplicht was.

5.21.      Het CJIB heeft in (de separate toelichting op) de gunningsbeslissingen telkens de volgende elementen opgenomen: (i) de scores van GGN cs op beide gunningscriteria, alsmede hun eindscores, (ii) een toelichting op de door GGN cs op beide criteria behaalde scores, waarbij zowel positieve als minder-positieve, dan wel niet-positieve aspecten zijn opgenomen, een en ander gerelateerd aan hetgeen in het BD is gevraagd en (iii) de winnaars van de betreffende percelen, alsmede hun scores op beide gunningscriteria en hun eindscores.

5.22.      Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt daarmee voldaan aan de onder 5.19 vermelde motiveringsvereisten en rusten op het CJIB geen verdergaande verplichtingen in dat verband (zie ook: Kamerstukken II 2008-2009, 32 027, nr. 3, p. 7 en de door de Staat in zijn antwoordakte, onder 4.14, vermelde jurisprudentie). Dat klemt in de onderhavige aanbestedingsprocedure te meer, nu blijkens de aanbestedingsstukken iedere inschrijving wordt beoordeeld op zijn eigen merites en dus geen sprake is van een relatieve beoordelingswijze (zie bijv. vraag 234 in de tweede Nota van Inlichtingen). Bovendien betreft het een integrale beoordeling, zodat aan een onderlinge vergelijking van de inschrijvingen van de 'winnaars' en 'verliezers' op de afzonderlijke in de beoordeling aangeduide punten een beperkte waarde kan worden toegekend. Ten slotte bevat de uitwerking van de aangeboden werkwijze en onderbouwing bedrijfsvertrouwelijke informatie. Dit beperkt de mogelijkheid om inhoudelijke informatie te verstrekken over de bieding van de 'winnaars'.

En/of r.o. 5.1 t/m 5.3 van Rechtbank Den Haag 26 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8416:


Weliswaar geldt blijkbaar (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 3, pag. 88):

De voorgestelde wijziging in artikel 2.130 komt voort uit artikel 55, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 2014/24/EU en is van technische aard.

Maar, dat ‘relatieve’ heeft toch niet per se iets van doen met (slechts) een relatieve beoordelingswijze’?

En zou toch eerder verband (kunnen) houden met Overweging 90 van Richtlijn 2014/24/EU: “Om tot een objectieve vergelijking van de relatieve waarde van de inschrijvingen te kunnen komen […]”?

En punten, (rapport-) cijfers, of (eind-) scores van de ‘winnaar’ sec zeggen toch helemaal niks, zonder (nadere) onderbouwing (motivering)?



vrijdag 7 juli 2017

De raamovereenkomst


Als:

1.           Het gaat om ‘werken’ of ‘diensten’;

2.           Elke deelopdracht afzonderlijk onder de Europese drempel ligt;

3.           Elke deelopdracht afzonderlijk een individuele, op maat gesneden, planning en uitvoeringswijze kent;

4.           ‘Dezelfde productgroep’, ‘herhaald gebruik’, ‘afroeporder’ en/of ‘bestellen’ vreemd in de oren klinken;

5.           De ‘beoogde hoeveelheden’ (artikel 33 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU) ofwel niet met zekerheid zijn vast te stellen, ofwel feitelijk tot uitdrukking komen middels een (uit te vragen) ‘prijslijst’, en vervolgens (toch) teniet worden gedaan onder het kopje: “Geen afnameverplichting”;

6.           ‘Bundeling’ van deelopdrachten leidt tot een Europese aanbestedingsplicht, of leidt tot een Europese aankondigingsplicht inclusief gevolg geven aan transparantie en gelijke behandeling van ondernemers (artikelen 74 t/m 76 Richtlijn 2014/24/EU);

7.           ‘Bundeling’ van deelopdrachten leidt tot motiveringsverplichtingen en -inspanningen in verband met het bepaalde in artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012;

8.           Onderhandelingen of mini-competities aangaande de concrete deelopdracht (toch) moeten plaatsvinden;

9.           De aanbestedende dienst slechts met inschakeling van externe adviseurs de concrete ‘hoeveelheden’ van de deelopdracht kan vaststellen.

Waarom:

Dan (toch) de (aanbesteding van de) raamovereenkomst (of ‘mantelovereenkomst’, of ‘kaderovereenkomst’, of ‘paraplu-overeenkomst’ e.d.) in de praktijk?

Waar zit dan de (beoogde) ‘efficiency’ en ‘effectiviteit’?

Waar zitten dan de (beoogde) ‘besparingen’?

En:

Zou men met de (uiteindelijk) afgesloten raamovereenkomst dan in alle opzichten (echt) ‘in control’ zijn voor de duur van de overeenkomst?

Tags:

Inhoud en procedure’, ‘rechtmatigheid’, ‘vraag- en aanbodkennis’, ‘kennis omtrent specificeren’, ‘kostendeskundigheid’, ‘tactische inkoop’ en ‘in control’.

Ook hier:

Heb ik (dus) zo nu en dan het idee, dat een in beginsel handige / nuttige ‘tool’ tot (inkoop-) doel op zich is/wordt verheven.

Zie bijvoorbeeld ook:




woensdag 5 juli 2017

De kostenraming


Artikel 2.57 lid 2 Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:

Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst geen informatie openbaar uit aanbestedingsstukken of andere documenten die de dienst heeft opgesteld in verband met een aanbestedingsprocedure, indien die informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen.

Uit de Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 440, nr. 3, pag. 70:

[…] Hiervoor is al vermeld dat aanbestedende diensten op grond van de aanbestedingsregels bepaalde informatie van hun kant (door middel van door de Europese Commissie vastgestelde formulieren) openbaar moeten maken, zoals de aankondiging en de gunning van de opdracht. Daarnaast zijn er nog allerlei aanbestedingsstukken die zij beschikbaar moeten stellen aan inschrijvers en gegadigden, zoals bijvoorbeeld de gunningsbeslissing. Verder zal de aanbestedende dienst voorbereidende stukken voor de aanbesteding opstellen. De aanbestedingsregels bevatten geen specifieke voorschriften over het al of niet bekend maken van daarin vervatte gegevens. In dit verband is echter wel het arrest Varec SA van belang. In het arrest overweegt het HvJEG dat het hoofddoel van de gemeenschapsregels voor aanbestedingen de openstelling voor onvervalste mededinging in alle lidstaten is. In dat verband is het, aldus het HvJEG, van belang dat aanbestedende diensten geen informatie betreffende procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten openbaar maken waarvan de inhoud kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen, zij het in een lopende dan wel in een latere aanbestedingsprocedure. Zonder nadere regeling zou in deze gevallen voor aanbestedende diensten die tevens bestuursorganen zijn, de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing zijn. De Wet openbaarheid van bestuur kent evenwel geen weigeringsgrond als door het genoemde arrest wordt vereist. Daarom voorziet artikel 2.57, tweede lid, hierin. De bepaling heeft betrekking op informatie, vervat in aanbestedingsstukken (zie de omschrijving in artikel 1.1 van dit wetsvoorstel) en in andere documenten, zoals hiervoor geschetst, die in het kader van een aanbestedingsprocedure door een aanbestedende dienst kunnen worden opgesteld. Indien deze bepaling geen beletsel vormt voor het verstrekken van informatie, dient vervolgens aan hand van de criteria van de Wet openbaarheid van bestuur te worden bezien of wellicht een daarin genoemde weigeringsgrond van toepassing is. In de praktijk zal toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur niet of nauwelijks plaatsvinden. Gelet op de aard van de materie die in aanbestedingsstukken en dergelijke is opgenomen, zal het verstrekken van informatie reeds afstuiten op de toetsing aan het criterium «vervalsing van de mededinging». […]

Thans, Afdeling Bestuursrechtspraak 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1808:


3.3.        Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:888 is in de Aanbestedingswet een aan de Wob derogerende regeling opgenomen. Derhalve dient op grond van artikel 2:57 van de aanbestedingswet te worden beoordeeld of aan het verzoek kan worden voldaan. Indien op grond van de Aanbestedingswet geen weigeringsgronden bestaan, wordt het verzoek aan de Wob getoetst.
3.4.        Het hoger beroep van [appellant] beperkt zich tot documenten die door of op verzoek van de aanbestedende dienst zijn opgesteld en hetgeen daaraan ten grondslag ligt.
Wat betreft de betrokken externe partijen zijn de namen reeds openbaar gemaakt in de inschrijvingsleidraad en de daarbij behorende stukken.
Blijkens artikel 2.57, tweede lid, van de Aanbestedingswet en de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikellid ziet dat artikel zowel op aanbestedingsstukken als op andere voorbereidende documenten voor de aanbesteding die door of namens de aanbestedende dienst zijn opgesteld. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij specifiek informatie wil over de ramingen van de kosten en de keuze voor bepaalde selectiecriteria die er volgens hem voor zorgen dat buitenlandse ondernemingen worden uitgesloten.
Naar het oordeel van de Afdeling kunnen stukken die zien op de kostenraming de mededinging vervalsen. Ter zitting heeft TU/e toegelicht dat zij in de toekomst vergelijkbare aanbestedingen zal houden waarvoor de details van de ramingen relevant zijn. Kennis van de details en achtergronden van de ramingen kan derhalve voordeel opleveren ten opzichte van degenen die deze kennis niet hebben. Het gevaar voor vervalsing van de mededinging geldt des temeer nu ten tijde van het verzoek van [appellant] de gunningsprocedure nog liep.
Gelet op het voorgaande heeft het college de informatie omtrent de kostenraming terecht geweigerd op grond van artikel 2:57, tweede lid, van de Aanbestedingswet.

Een en ander brengt mij wel op artikel 5.1.2 sub b jo. artikel 5.1.5 sub b ARW 2016 (ter zake het toepassingsgebied van de Mededingingsprocedure met onderhandeling):

5.1.2      Bij de Europese procedure kan de aanbesteder in de volgende gevallen de procedure van de mededingingsprocedure met onderhandeling toepassen:
[…]
b.            met betrekking tot werken, leveringen of diensten waarvoor in het kader van een openbare of niet-openbare aanbestedingsprocedure uitsluitend onregelmatige of onaanvaardbare inschrijvingen zijn ingediend.

5.1.5      Onaanvaardbare inschrijvingen zijn in ieder geval inschrijvingen:
[…]
b.            waarvan de prijs het door de aanbesteder begrote bedrag, vastgesteld en gedocumenteerd voor de aanvang van de aanbestedingsprocedure, overschrijdt.

Vergelijk ook artikel 2.30 lid 2 jo. artikel 2.28 lid 4 Aanbestedingswet 2012.

En dus, in het voorkomend geval, op de (on-) mogelijkheden van de betreffende ‘bewijsvoering’ door de aanbestedende dienst in kwestie.

Denk, dat de wetgever, bij de op een interpretatie van ‘Varec SA’ gebaseerde redactie van artikel 2.57 lid 2 Aanbestedingswet 2012 (een ‘kop’, want geen implementatiewetgeving, zie namelijk artikel 6 Richtlijn 2004/18/EG en artikel 21 Richtlijn 2014/24/EU), met een en ander geen rekening heeft gehouden……………..



dinsdag 4 juli 2017

Nieuwe versie UEA-formulier


Het houdt je wel bezig, dat UEA:


“Op vrijdag 30 juni 2017 is er een nieuwe versie van het UEA-formulier gepubliceerd die niet goed werkte. Hierom is op maandag 3 juli de oude versie van december terug geplaatst. Vandaag (dinsdag 4 juli) is het probleem verlopen en kan het nieuwe pdf-formulier van het UEA gebruikt worden. De juiste versie vindt u onderaan dit bericht.”

Ik hou me liever inhoudelijk bezig met overeenkomsten (overheidsopdrachten), maar moet toch - stout! - aan dit denken:

Beste Aanbestedende dienst,

Bij deze is het probleem verlopen (verholpen), en treft u bijgevoegd, per e-mail, alsnog ons UEA aan. Het is de juiste versie. U kunt dat gebruiken.

Met vriendelijke groet,

Inschrijver X

Aanverwant: