Ik snap het niet.
Als (toch) naar analogie artikel 2.130 lid 2 Aanbestedingswet 2012 (niet
‘formeel’, maar ‘materieel’) moet worden toegepast, waarom dan niet de ‘nieuwste versie’ bij een aanbestedingsprocedure
die na 1 juli 2016 is gestart?
Sinds 1 juli 2016 geldt (immers) ter zake:
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder
relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en relatieve voordelen
van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de
partijen bij de raamovereenkomst.
Het gaat (daarbij) om (implementatie van) artikel 55 lid 2 sub c
Richtlijn 2014/24/EU:
Op verzoek van de betrokken gegadigde of inschrijver
informeren aanbestedende diensten zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen 15
dagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek:
[…]
c) iedere
inschrijver die een ontvankelijke inschrijving heeft ingediend, over de
kenmerken en relatieve voordelen van de geselecteerde inschrijving, alsmede
over de naam van de begunstigde inschrijver of de partijen bij de
raamovereenkomst
In welk verband de Memorie van toelichting bij de Wira, die uitgaat van
o.a. Richtlijn 2004/18/EG oud (art.
41) toch niet meer relevant is?
Aanleiding: Rechtbank Den Haag 26 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8345:
5.19. Tussen
partijen is op zichzelf niet in geschil te zijn dat de in artikel 2.130 Aw
voorgeschreven motiveringsplicht betreffende de gunningsbeslissing formeel niet
van toepassing is op de onderhavige aanbestedingsprocedure op grond van het
bepaalde in artikel 2.39, lid 2, Aw. Dat laat echter onverlet dat het CJIB ook
in dit geval - evenals in de gevallen waarin artikel 2.130 Aw wel van
toepassing is - gehouden is de inschrijvers te informeren over alle relevante
redenen voor de gunningsbeslissing, waaronder in ieder geval dienen te worden
verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving. (zoals ook
reeds overwogen in één van de onder 3.5 bedoelde kort gedingvonnissen [kenmerk
ECLI:NL:RBDHA:2017:4856]). Dat is immers noodzakelijk om een doeltreffende
rechtsbescherming van de betrokken inschrijvers tegen het gunningsbesluit
mogelijk te maken. Dat op het CJIB voormelde verplichting rust is overigens
tussen partijen niet in geschil. Wel verschillen zij met elkaar van mening over
de vraag of de door het CJIB gegeven motivering aan voormelde eisen voldoet.
Volgens de Staat is de gunningsbeslissing zelfs uitgebreider gemotiveerd dan
waartoe artikel 130 lid 2 Aw verplicht.
5.20. GGN cs
stellen zich in het bijzonder op het standpunt dat het CJIB heeft nagelaten de
relatieve voordelen van de winnaars te benoemen en omschrijven, waartoe het -
naar hun mening - wel verplicht was.
5.21. Het
CJIB heeft in (de separate toelichting op) de gunningsbeslissingen telkens de
volgende elementen opgenomen: (i) de scores van GGN cs op beide
gunningscriteria, alsmede hun eindscores, (ii) een toelichting op de door GGN
cs op beide criteria behaalde scores, waarbij zowel positieve als minder-positieve,
dan wel niet-positieve aspecten zijn opgenomen, een en ander gerelateerd aan
hetgeen in het BD is gevraagd en (iii) de winnaars van de betreffende percelen,
alsmede hun scores op beide gunningscriteria en hun eindscores.
5.22. Naar
het oordeel van de voorzieningenrechter wordt daarmee voldaan aan de onder 5.19
vermelde motiveringsvereisten en rusten op het CJIB geen verdergaande
verplichtingen in dat verband (zie ook: Kamerstukken II 2008-2009, 32 027, nr.
3, p. 7 en de door de Staat in zijn antwoordakte, onder 4.14, vermelde
jurisprudentie). Dat klemt in de onderhavige aanbestedingsprocedure te meer, nu
blijkens de aanbestedingsstukken iedere inschrijving wordt beoordeeld op zijn
eigen merites en dus geen sprake is van een relatieve beoordelingswijze (zie
bijv. vraag 234 in de tweede Nota van Inlichtingen). Bovendien betreft het een
integrale beoordeling, zodat aan een onderlinge vergelijking van de
inschrijvingen van de 'winnaars' en 'verliezers' op de afzonderlijke in de
beoordeling aangeduide punten een beperkte waarde kan worden toegekend. Ten
slotte bevat de uitwerking van de aangeboden werkwijze en onderbouwing
bedrijfsvertrouwelijke informatie. Dit beperkt de mogelijkheid om inhoudelijke
informatie te verstrekken over de bieding van de 'winnaars'.
En/of r.o. 5.1 t/m 5.3 van Rechtbank Den Haag 26 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8416:
Weliswaar geldt blijkbaar (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34
329, nr. 3, pag. 88):
De voorgestelde wijziging in artikel 2.130 komt voort
uit artikel 55, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 2014/24/EU en is van
technische aard.
Maar, dat ‘relatieve’ heeft
toch niet per se iets van doen met (slechts)
een ‘relatieve beoordelingswijze’?
En zou toch eerder verband (kunnen) houden met Overweging 90 van
Richtlijn 2014/24/EU: “Om tot een
objectieve vergelijking van de relatieve waarde van de inschrijvingen te kunnen
komen […]”?
En punten, (rapport-) cijfers, of (eind-) scores van de ‘winnaar’ sec zeggen toch helemaal niks, zonder
(nadere) onderbouwing (motivering)?