De aanbestedende dienst beoordeelt zelf (-standig).
Bijvoorbeeld (ook) met betrekking tot de facultatieve uitsluitingsgrond
‘past performance’ ex artikel 2.87
lid 1 sub g Aanbestedingswet 2012.
Zie (namelijk) HvJEU 3 oktober 2019 in zaak C-267/18 (Delta Antrepriză
de Construcţii şi Montaj 93):
25 Zoals
volgt uit de bewoordingen van artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24, heeft
de Uniewetgever het aan de aanbestedende dienst willen laten - en alleen aan
hem - om in de fase van de selectie van inschrijvers te beoordelen of een
inschrijver moet worden uitgesloten van een aanbestedingsprocedure (arrest van
19 juni 2019, Meca, C-41/18, EU:C:2019:507, punt 34).
26 Die
mogelijkheid waarover elke aanbestedende dienst beschikt om een inschrijver uit
te sluiten van een aanbestedingsprocedure strekt er meer in het bijzonder toe
om hem in staat te stellen de integriteit en betrouwbaarheid van elk van de
inschrijvers te beoordelen. In het bijzonder is de in artikel 57, lid 4, onder g),
van richtlijn 2014/24 vermelde facultatieve uitsluitingsgrond, gelezen in
samenhang met overweging 101 van die richtlijn, gebaseerd op een wezenlijk
element van de relatie tussen de ondernemer aan wie de overheidsopdracht is
gegund en de aanbestedende dienst, namelijk de betrouwbaarheid van de
ondernemer, waarop het door die dienst in de ondernemer gestelde vertrouwen is
gestoeld (zie in die zin arrest van 19 juni 2019, Meca, C-41/18, EU:C:2019:507,
punten 29 en 30).
27 De
totstandbrenging van een vertrouwensrelatie tussen de aanbestedende dienst en
de inschrijver aan wie de opdracht is gegund, veronderstelt dus dat deze
aanbestedende dienst niet automatisch gebonden is aan de beoordeling door een
andere aanbestedende dienst in het kader van een eerdere overheidsopdracht, met
name om bij de toepassing van de facultatieve uitsluitingsgronden bijzondere
aandacht te kunnen besteden aan het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin
arrest van 19 juni 2019, Meca, C-41/18, EU:C:2019:507, punten 30 en 32). Dit
beginsel vereist immers dat de aanbestedende dienst de feiten zelf onderzoekt
en beoordeelt. Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 32 van zijn
conclusie, volgt in dit verband uit de bewoordingen van artikel 57, lid 4,
onder g), van richtlijn 2014/24 dat de door de inschrijver begane
onregelmatigheid voldoende ernstig moet zijn om uit het oogpunt van het
evenredigheidsbeginsel de vroegtijdige beëindiging van de opdracht te
rechtvaardigen.
28 Hieruit
volgt dat een aanbestedende dienst uit de beslissing van een andere
aanbestedende dienst om een eerdere overheidsopdracht vroegtijdig te beëindigen
op grond dat de gekozen inschrijver een deel van de werken heeft uitbesteed aan
een onderaannemer zonder zijn voorafgaande toestemming, niet automatisch kan
afleiden dat die gekozen inschrijver blijk heeft gegeven van aanzienlijke of
voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift
tijdens die overheidsopdracht in de zin van artikel 57, lid 4, onder g), van
richtlijn 2014/24.
29 Het
staat immers aan de aanbestedende dienst om zijn eigen beoordeling te
verrichten van het gedrag van de bij de beëindiging van een eerdere
overheidsopdracht betrokken ondernemer. In dat verband dient hij, op basis van
alle relevante gegevens - met name het besluit tot vroegtijdige beëindiging -
en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, zorgvuldig en onpartijdig
na te gaan of die ondernemer volgens hem verantwoordelijk is voor aanzienlijke
of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een voor die ondernemer,
in het kader van die overheidsopdracht, wezenlijk voorschrift waardoor de
vertrouwensband met de betrokken ondernemer kan zijn verbroken.
[…]
37 Indien
de aanbestedende dienst ten slotte oordeelt dat is voldaan aan de in artikel 57,
lid 4, onder g) of h), van richtlijn 2014/24 vermelde voorwaarden, moet hij, om
te voldoen aan de vereisten van artikel 57, lid 6, van die richtlijn, gelezen
in samenhang met overweging 102 ervan, aan de betrokken ondernemer de
mogelijkheid bieden om te bewijzen dat de corrigerende maatregelen die hij
heeft genomen voldoende zijn om te vermijden dat de onregelmatigheid die aan de
basis lag van de vroegtijdige beëindiging van de eerdere overheidsopdracht,
opnieuw wordt begaan en dat zij dus zijn betrouwbaarheid kunnen aantonen
ondanks het bestaan van een relevante facultatieve uitsluitingsgrond.
38 In die
omstandigheden dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 57,
lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat de in
het kader van een eerdere overheidsopdracht door een ondernemer verrichte
uitbesteding van een deel van de werken aan een onderaannemer, zonder
toestemming van de aanbestedende dienst, die heeft geleid tot de vroegtijdige
beëindiging van die opdracht, een aanzienlijke of voortdurende tekortkoming bij
de uitvoering van een wezenlijk voorschrift tijdens voornoemde opdracht in de
zin van die bepaling vormt, en dus kan rechtvaardigen dat die ondernemer van
deelname aan een latere openbare aanbestedingsprocedure wordt uitgesloten,
indien de aanbestedende dienst die deze latere aanbestedingsprocedure
organiseert, na een eigen beoordeling van de integriteit en de betrouwbaarheid
van de ondernemer waarop de vroegtijdige beëindiging van de eerdere
overheidsopdracht betrekking heeft, van mening is dat een dergelijke
onderaanneming leidt tot een breuk in de vertrouwensband met de betrokken
ondernemer. Alvorens tot een dergelijke uitsluiting over te gaan, dient de
aanbestedende dienst echter overeenkomstig artikel 57, lid 6, van die
richtlijn, gelezen in samenhang met overweging 102 ervan, aan die ondernemer de
mogelijkheid te bieden om de corrigerende maatregelen uiteen te zetten die hij
na de vroegtijdige beëindiging van de eerdere overheidsopdracht heeft genomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten