Een recht
op betaling (dat voortvloeit) uit een overheidsopdracht, een privaatrechtelijke
overeenkomst, is nooit een ‘schaars (publiek) recht’.
Er zijn namelijk niet ‘meer (potentiële) gegadigden voor deze’ betaling dan de betreffende opdrachtnemer met wie de overeenkomst is aangegaan en uitgevoerd, en op grond waarvan de opdrachtnemer (als enige) recht heeft op betaling door de opdrachtgever.
Het recht op betaling volgt immers (pas), ontstaat, uit het uitvoeren van de overeenkomst, en in dat ‘stadium’ zijn er niet ‘meer (potentiële) gegadigden’ dan degene die de overeenkomst heeft uitgevoerd.
De betreffende opdrachtnemer is verder ook de enige serieuze gegadigde, die voor betaling in aanmerking komt, vanwege haar contractuele positie.
Zo volgt, naar analogie, uit het vonnis Rechtbank Amsterdam 18 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5753:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2025:5753
6.8. Nu
het primaire verweer slaagt hoeft niet ingegaan te worden op het subsidiaire
beroep op de uniciteit. Ten overvloede wordt echter overwogen dat ook een
beroep op de uniciteitsexceptie zou slagen, nu voorshands voldoende aannemelijk
is geworden dat het aanwijsrecht een objectief, redelijk en toetsbaar criterium
vormt, waarbij voldaan is aan de eisen van transparantie en dat Marktkwartier
de enige serieuze gegadigde is die op dit moment voor de uitgifte in erfpacht
in aanmerking komt vanwege haar contractuele positie.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2025/07/meer-potentiele-gegadigden.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten