De Gids Proportionaliteit (1e herziening, april 2016), pag. 68 (par.
4.3):
“De standstill
periode van 20 kalenderdagen is nadrukkelijk een minimum termijn. Verlenging
van die periode kan in omstandigheden mogelijk en/of verstandig zijn, zowel in
het belang van de aanbestedende dienst als in het belang van inschrijvende
partijen. Als de voorlopige gunning net voor een vakantie valt, is het niet
realistisch om te verwachten dat marktpartijen in staat zijn binnen de 20
kalenderdagen de voorlopige gunning te bestuderen en te besluiten om al dan
niet stappen te ondernemen. Dat lijkt handig voor een aanbestedende dienst,
maar houdt ook in dat het een reden kan zijn voor een inschrijvende partij om
dan maar meteen naar de rechter te stappen, gezien de niet reële periode. Een
onderbouwde uitleg van het resultaat van de aanbesteding (in de gunning, maar indien
uitgebreider gewenst ook op verzoek van de inschrijvende partijen) is
belangrijk voor alle partijen. Mocht het agendatechnisch niet mogelijk zijn om
binnen de 20 dagen het gevraagde overleg te plannen, is het mogelijk om die
termijn bijvoorbeeld met een week te verlengen om daarmee het ‘onweer uit de
lucht te halen’, mits dat de uitvoering van de opdracht niet frustreert.”
Nou……... En als een en ander uit gaat van een eenzijdige ‘bevoegdheid’
van de aanbestedende dienst (sowieso) ‘fout’.
Met de aanbestedingsstukken en de inschrijvingen is ‘het spel’ feitelijk
‘gespeeld’ op aanbestedingsdatum en -tijdstip.
De aanbestedende dienst heeft vóórafgaande aan aanbestedingsdatum en
-tijdstip de mogelijkheid om in verband met het voornemen tot gunning eenzijdig een contractuele vervaltermijn
te bepalen. En dat zal doorgaans ook gebeuren in de aanbestedingsstukken.
Door inschrijving conformeren ondernemers zich aan de ‘spelregels’ van
de aanbestedingsprocedure. Dus ook aan de betreffende contractuele vervaltermijn.
Het past niet, en zou anderszins bijvoorbeeld (ook) tot machtsmisbruik
en willekeur kunnen leiden, dat ná aanbestedingsdatum en -tijdstip de
‘spelregels’ van de aanbestedingsprocedure eenzijdig door de aanbestedende
dienst aangepast / gewijzigd (kunnen) worden.
Een en ander past (verder) ook niet ter zake de ‘nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn’ als genoemd
in artikel 2.130 lid 1 Aanbestedingswet 2012.
Het transparantie- en gelijkheidsbeginsel zijn dan (dus) in het geding.
Vergelijk daartoe de uitgebreide, bijvoorbeeld op ‘SIAC’ (C-19/00) en ‘Succhi
di Frutta’ (C-469/99) gebaseerde, jurisprudentie.
En bij bestuursorganen spelen (dus) ook de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur een rol. Vertrouwensbeginsel, verbod van willekeur e.d.
In welk verband Rechtbank Oost-Brabant 30 oktober 2017,
ECLI:NL:RBOBR:2017:5710 bijvoorbeeld ook geïnterpreteerd kan worden:
4.2. […]
Alle betrokkenen waren ter zitting aanwezig en hebben zich desgevraagd
uitgelaten over de inhoud van de telefoongesprekken. Daarover bleken de
lezingen enigszins uiteen te lopen, maar dat de aanleiding van het telefonische
contact de in het kader van de onderhavige aanbesteding door Lias ontvangen
brief van 8 september 2017 is geweest en dat in ieder geval een verzoek van
Lias tot verlenging van de bezwaartermijn onderwerp van gesprek is geweest, is
duidelijk.
4.3. […] Lias
heeft op een voor Pepperflow niet direct kenbare wijze gevraagd om en bewilligd
in een verlenging van de bezwaartermijn. Het moge zo zijn dat de verlenging in
dit geval geen praktisch gevolg heeft gehad, maar in deze aanbesteding is er
wel “gedoe” ontstaan over de telefoongesprekken. Partijen zijn het niet geheel
eens over wat er is besproken en of dat ernstig is of niet en dat “gedoe” is nu
precies wat met de strikte regel van paragraaf 1.8 van het aanbestedingsdocument
in aanbestedingen, waarbij altijd meer partijen betrokken zijn die alle stuk
voor stuk grote belangen hebben, moet worden voorkomen. Wat oppervlakkig gezien
formalistisch lijkt, raakt welbeschouwd de transparantie van de aanbesteding,
een van de centrale beginselen van aanbestedingsrecht.
De aanbestedende dienst moet (dan ook) rekening houden met de
gerechtvaardigde verwachtingen en belangen van alle inschrijvers op de aanbestedingsprocedure. En daarbij geldt
bijvoorbeeld, wat ‘redelijk’ voor de een is, kan ‘onredelijk’ voor de ander
zijn.
Wil de aanbestedende dienst ‘verlengen’, dan vereist dat de
uitdrukkelijke wil van alle inschrijvers op de
aanbestedingsprocedure. De in de aanbestedingsprocedure ontstane
rechtsverhouding tussen betrokken partijen (aanbestedende dienst en
inschrijvers) moet immers gewijzigd worden.
Blijkbaar moeilijk, om in te zien……..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten