donderdag 26 september 2019

Beperking van onderaanneming (2)


Onderaanneming mag in Europese aanbestedingsprocedures niet beperkt worden, zo blijkt uit HvJEU 26 september 2019 in zaak C-63/18 (Vitali):


25          Bovendien bepaalt artikel 71, lid 2, van deze richtlijn, dat specifiek betrekking heeft op onderaanneming, dat de aanbestedende dienst de inschrijver kan verzoeken – of dat deze dienst door een lidstaat verplicht kan worden de inschrijver te verzoeken – in zijn inschrijving aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij eventueel voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt.
26          Hieruit volgt dat richtlijn 2014/24, net als richtlijn 2004/18, die daarbij is ingetrokken, voorziet in de mogelijkheid voor inschrijvers om voor de uitvoering van een opdracht een beroep te doen op onderaanneming, mits aan de voorwaarden van deze richtlijn is voldaan (zie in die zin met betrekking tot richtlijn 2004/18, arrest van 14 juli 2016, Wrocław – Miasto na prawach powiatu, C-406/14, EU:C:2016:562, punten 31-33).
27          Volgens vaste rechtspraak en zoals blijkt uit overweging 78 van richtlijn 2014/24, is het immers in het belang van de Unie dat de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging wordt versterkt. Het beroep op onderaanneming, dat de toegang van ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf tot overheidsopdrachten kan bevorderen, draagt bij tot de verwezenlijking van deze doelstelling (zie in die zin arrest van 5 april 2017, Borta, C-298/15, EU:C:2017:266, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
[…]
41          In het kader van een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet bijgevolg voor alle opdrachten een aanzienlijk deel van de betrokken werken, leveringen of diensten door de inschrijver zelf worden uitgevoerd, en zo niet wordt hij automatisch van de aanbestedingsprocedure uitgesloten, ook wanneer de aanbestedende dienst de identiteit van de betrokken onderaannemers kan verifiëren en na verificatie van mening is dat een dergelijk verbod niet nodig is ter bestrijding van de georganiseerde misdaad in het kader van de betrokken opdracht.
45          Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke het gedeelte van de opdracht dat de inschrijver aan derden in onderaanneming mag geven, beperkt is tot 30 %.

Mogelijk mag onderaanneming in nationale aanbestedingsprocedures ook niet beperkt worden, gelet op een van de ambities van de Aanbestedingswet 2012, namelijk ‘verbeteren toegang van ondernemers tot opdrachten’ (zie TK, 2009-2010, 32 440, nr. 3, pag. 6), in samenhang gelezen met het eerste deel van de tweede zin van r.o. 27 van ‘Vitali’ voornoemd.

Lees ook:


Geen opmerkingen:

Een reactie posten