maandag 19 juli 2021

(Pas) Proactief handelen bij evidente en in het oog springende gebreken

Rechtbank Midden-Nederland 14 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3165:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2021:3165

4.7.         Er is in dit geval, anders dan gemeente Utrecht en Aebi Schmidt Nederland aanvoeren, geen sprake van een situatie zoals bedoeld in het Grossmann arrest (arrest van 12 februari 2004 in zaak C-230/02, ECLI:EU:C:2004:93). Uit dit arrest kan, voor zover van belang, alleen worden opgemaakt dat een gegadigde/potentiële inschrijver die niet heeft ingeschreven op de aanbestedingsprocedure geen belang meer heeft om zich tot de rechter te wenden als:

- hij de aanbestedingsstukken heeft opgevraagd, en

- na lezing van die stukken tot de conclusie komt dat die stukken discriminerend zijn, en

- op grond daarvan besluit om geen inschrijving te doen, omdat dat toch geen zin heeft, en

- pas, nadat hij met het voorlopig gunningsvoornemen bekend is geworden, naar de rechter stapt en daarin betoogt dat de aanbestedingsstukken discriminerend zijn.

Vrij vertaald betekent dit dat als je als gegadigde/potentiële inschrijver hebt gezien dat er gebreken zijn in de aanbestedingsstukken je onmiddellijk in actie moet komen en als je dat niet doet je recht om dat te doen hebt verspeeld. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. Alleen al omdat Ravo wel heeft ingeschreven en niet gesteld of gebleken is dat Ravo al vóór haar inschrijving bekend was met de bezwaren die zij in dit kort geding aan de primaire vordering ten grondslag legt. Er is dus geen sprake van een Grossmann situatie. Een ruimere uitleg hiervan in de rechtspraak volgt de voorzieningenrechter in dit geval niet.

4.8.         Ook van rechtsverwerking is in dit geval geen sprake.

4.9.         Op basis van vaste rechtspraak wordt aangenomen dat in aanbestedingszaken sprake kan zijn van rechtsverwerking wanneer een gegadigde niet klaagt over een door hem gesteld gebrek in de aanbestedingsprocedure op het tijdstip dat hij dit gebrek kende of behoorde te kennen, maar vervolgens wel inschrijft.

4.10.       Vraag is vervolgens wanneer een gegadigde/potentiële inschrijver een door hem gesteld gebrek in de aanbestedingsprocedure behoorde te kennen of met andere woorden hoe ver reikt zijn verplichting om proactief te handelen? De voorzieningenrechter is van oordeel dat het proactief handelen van de gegadigde/potentiële inschrijver niet verder reikt dan dat hij evidente en in het oog springende gebreken behoort op te merken en dat hij daarvan dan onmiddellijk melding maakt. Het is niet aan de gegadigde/potentiële inschrijver om te controleren of de aanbestedingsprocedure in overeenstemming is met de regels en de beginselen van het aanbestedingsrecht. Het behoort immers primair tot de verantwoordelijkheid van de aanbestedende dienst, in dit geval gemeente Utrecht, om een aanbestedingsprocedure te organiseren die voldoet aan de regels van het aanbestedingsrecht en de fundamentele beginselen van gelijke behandeling en transparantie. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om deze primaire verantwoordelijkheid van de aanbestedende dienst te verleggen naar de gegadigde/potentiële inschrijver. Zeker, nu dit ook nog eens tot gevolg heeft dat de gegadigde/potentiële inschrijver zijn recht op rechtsbescherming verliest en het de gegadigde/potentiële inschrijver vaak aan de benodigde (juridische) deskundigheid ontbreekt om te kunnen doorzien of de aanbestedingsprocedure in overeenstemming is met de (vaak complexe) regels van het aanbestedingsrecht. De gegadigden/potentiële inschrijvers zijn veelal aannemers die bij uitstek deskundig zijn op hun specifieke technische vakgebied. Daarbij komt nog dat de aanbestedingsdocumentatie vaak lijvig en complex is en dat de gegadigde/ potentiële inschrijver de beschikbare tijd hard nodig heeft om een offerte te maken.

4.11.       Een contractuele bepaling in de aanbestedingstukken met als strekking dat aan de gegadigde/potentiële inschrijver een verdergaande proactieve houding wordt opgelegd dan hiervoor in 4.10. omschreven, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter disproportioneel en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Reden hiervoor is dat in dat geval de primaire verantwoordelijkheid van de aanbestedende dienst om een deugdelijke aanbestedingsprocedure te organiseren, wordt verlegd naar de gegadigde/potentiële inschrijver, terwijl over de contractuele bepaling, anders dan bij normale onderhandelingen over een contract, niet kan worden onderhandeld.

4.12.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat Ravo de bezwaren die zij in dit kort geding ter onderbouwing van haar primaire vordering naar voren brengt (zie 4.5.) niet vóór de inschrijving behoorden te kennen. Het zijn allemaal geen in het oogspringende of evidente bezwaren, maar juridisch technische bezwaren, waarvoor een meer dan een globale juridische kennis van het aanbestedingsrecht nodig is en waarvan niet is gebleken dat Ravo die kennis heeft. Ravo hoefde daarom in dit geval ook niet, zoals gemeente Utrecht en Aebi Schmidt Nederland aanvoeren, vóór de inschrijving te klagen over deze bezwaren en/of gebruik te maken van de klachtenregeling.

4.13.       Dat, zoals gemeente Utrecht nog aanvoert, in 3.1.3 van de offerteaanvraag is vermeld dat als een gegadigde tegenstrijdigheden ontdekt, dit zo spoedig mogelijk via TenderNed moet worden gemeld, maakt het voorgaande niet anders. Immers, die tegenstrijdigheden zijn vóór de inschrijving niet door Ravo ontdekt en die hoefde Ravo, zoals hiervoor is overwogen, ook niet te ontdekken.

4.14.       Gemeente Utrecht voert nog aan dat Ravo door een inschrijving in het dienen, heeft ingestemd met de aanbestedingsprocedure zoals omschreven in de offerteaanvraag en de nota’s van inlichtingen en dat zij daarom haar recht heeft verwerkt om de aanbestedingsprocedure ter discussie te stellen. Ook dit standpunt gaat niet op. Gemeente Utrecht mocht er gelet op wat hiervoor is overwogen er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Ravo door een inschrijving in te dienen akkoord ging met de voorwaarden van de aanbestedingsprocedure en haar recht om dit bij de rechter te laten toetsen prijsgaf. Je kunt immers niet instemmen met iets waarvan je de betekenis niet beseft of kan doorgronden.

Minder overtuigend is de inhoudelijke beoordeling van de bezwaren door de voorzieningenrechter die daarbij als uitgangspunt hanteert:

4.19.       Als uitgangspunt geldt dat gemeente Utrecht verplicht is om de aanbestedingsprocedure zo in te richten dat de opdracht wordt verstrekt aan de economisch meest voordelige inschrijving op basis van beste prijs kwaliteitsverhouding. Deze verplichting volgt uit het bepaalde in artikel 1.4 lid 2 in verbinding met artikel 2.114 Aw 2012.

4.20.       Door de manier waarop gemeente Utrecht de aanbestedingsprocedure heeft ingericht, bestaat een reëel/niet te verwaarlozen risico dat gemeente Utrecht de opdracht gunt aan een inschrijver die uiteindelijk niet als de economisch meest voordelige inschrijving kan worden aangemerkt.

Denk bijvoorbeeld aan de (eigen) inkoopbehoefte van de aanbestedende dienst volgens bijvoorbeeld HvJEU 3 oktober 2019 in zaak C-285/18 (Irgita):

44           Zij kan de lidstaten dus niet de vrijheid ontnemen om de voorkeur te geven aan een wijze van dienstverlening, uitvoering van werken of levering van goederen boven een andere. Deze vrijheid impliceert immers een keuze die wordt gemaakt in een fase voorafgaand aan de plaatsing van een opdracht en die dus niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/24 kan vallen.

Lees over ‘Grossmann’ ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2014/06/zorgvuldigheid-en-redelijkheid.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/11/take-it-or-leave-it-2.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten