woensdag 28 juli 2021

Toets aan Helmut Müller

Het vonnis Rechtbank Rotterdam 16 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7123:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2021:7123

gaat over in de praktijk voorkomende, op de ‘Reiswijzer 2019’ (en voorganger) gebaseerde, gedachten en ideeën omtrent een ‘bouwplicht’ en ‘publieke eisen’ volgens, naar alsdan verondersteld, het arrest ‘Helmut Müller’:

4.7.         De Combinatie stelt dat de gronduitgifte door de gemeente geen bouwplicht voor de Combinatie bevat. Volgens de Combinatie krijgt de winnende inschrijver onder de ontwikkelovereenkomst enkel de mogelijkheid om een plan uit te werken voor de ontwikkeling van de bouwgrond en kan pas na de uitwerking van het definitief ontwerp een verkoop- en realisatieovereenkomst worden gesloten. Ook op dat moment ontstaat volgens de Combinatie geen bouwplicht, omdat de gemeente het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden als de ontwikkelaar niet binnen 52 weken na afgifte van een onherroepelijke omgevingsvergunning is gestart met de bouw en de ontwikkelaar in dat geval verplicht is om medewerking te verlenen aan de teruglevering van de grond aan de gemeente. De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 6 lid 3 van de concept ontwikkelovereenkomst bepaalt dat tot gronduitgifte wordt uitgegaan middels het aangaan van de verkoop- en realisatieovereenkomst. Anders dan de Combinatie stelt, gebeurt dit dus niet bij het sluiten van de ontwikkelovereenkomst. Uit de concept verkoop- en realisatieovereenkomst volgt dat de aannemer zich met het sluiten van die overeenkomst verbindt tot zowel de bouw van woningen als de aanleg van openbaar gebied. In artikel 6 zijn de taken en verantwoordelijkheden van de aannemer vastgelegd, terwijl in artikel 24 is opgenomen binnen welke termijnen daartoe dient te worden overgegaan. De gronduitgifte bevat daarmee wel degelijk een bouwplicht voor de Combinatie. Verder blijkt uit de concept verkoop- en realisatieovereenkomst dat de uitvoering van het werk in rechte door de gemeente kan worden afgedwongen. Anders dan de Combinatie stelt, blijkt uit artikel 24 lid 8 van de concept verkoop- en realisatieovereenkomst niet van een terugleververplichting. Het daarin opgenomen recht voor de gemeente om de overeenkomst te ontbinden en de bouwgrond terug te kopen is facultatief en laat onverlet dat zij nakoming van de overeenkomst kan afdwingen. Het staat de gemeente in het geval van een tekortkoming aan de zijde van de Combinatie vrij om voor ontbinding dan wel nakoming te kiezen.

4.8.         De Combinatie stelt voorts dat de gemeente geen rechtstreeks economisch belang heeft bij de uitvoering van het werk. Volgens de Combinatie is de bouwgrond met name bedoeld voor woningbouw en wordt de gemeente geen eigenaar van de woningen. De voorzieningenrechter volgt de gemeente in haar stelling dat de opdracht meer omvat dan het afnemen van grond en het bouwen van woningen daarop. Uit de aanbestedingsdocumentatie blijkt immers dat de opdracht de ontwikkeling en realisatie van een woonbuurt betreft en dat ook het aanleggen van openbaar gebied daar onderdeel van uitmaakt. Zo zijn de inschrijvingen onder meer getoetst op de natuurlijke en landschappelijke omgeving en de kwaliteit van de openbare ruimte (zie 2.4.). In verband hiermee heeft de gemeente gewezen op artikel 6 lid 1 sub a laatste gedachtestreepje van de concept verkoop- en realisatieovereenkomst (zie 2.6.), waarin staat dat het openbaar gebied (onder meer bestaande uit een zoetwatergetijdenlandschap en wegen) na voltooiing van het project om niet terug wordt geleverd aan de gemeente. Derhalve is bepaald dat de aanbestedende krachtens een rechtstitel over een deel van het uit te voeren werk zal beschikken met het oog op de openbare bestemming daarvan. Het rechtstreeks economisch belang van de gemeente bij de uitvoering van het werk is daarmee gegeven.

4.9.         Ten slotte stelt de Combinatie dat de gemeente geen beslissende invloed heeft op de kenmerken van de bebouwing of het ontwerp. Volgens de Combinatie heeft de gemeente inschrijvers uitgenodigd om een plan in te dienen dat zij naar eigen inzicht mogen opzetten en bij winst mogen uitvoeren. Daaraan heeft de Combinatie nog toegevoegd dat de gemeente moet instemmen met het definitieve plan van de aannemer. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemeente toegelicht dat in het ‘(ontwerp) bestemmingsplan Vlijweide Scholenlocatie Noordendijk’ uitnodigingsplanologie in plaats van toelatingsplanologie centraal staat en dat het kader waaraan de omgevingsvergunning wordt getoetst, wordt bepaald door de regels die in dat bestemmingsplan zijn opgenomen. Dit laat volgens de gemeente evenwel onverlet dat zij aanvullende eisen kan stellen. De gemeente stelt dat zij dit ook heeft gedaan. In dat kader heeft zij verwezen naar de eisen in de bouwenvelop en artikel 30 van de concept verkoop- en realisatieovereenkomst. Hoewel de gemeente het bestemmingsplan niet heeft overgelegd, heeft de Combinatie onvoldoende weersproken dat de eisen waar de gemeente naar heeft verwezen ook zijn terug te vinden in het bestemmingsplan. Daarmee acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de gemeente buiten haar publiekrechtelijke bevoegdheden aanvullende eisen aan het (ontwerp van het) werk heeft gesteld. Derhalve is ook voldaan aan het vereiste dat de gemeente de kenmerken van het werk moet hebben gedefinieerd.

Ik meen, dat slechts een toets aan Helmut Müller inmiddels ‘old-school’ is. Het gaat immers om een toets aan de (huidige) definitie van de overheidsopdracht voor werken. Zie bijvoorbeeld:

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/02/kaal-verkopen.html

Hetgeen overigens in de casus niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

Een en ander heeft er (echter) wel voor gezorgd, dat uit r.o. 4.9 van het vonnis terecht duidelijk wordt, dat de, volgens de Reiswijzer 2019, ‘publiekrechtelijke mogelijkheden van gemeenten om ten aanzien van vastgoed regulerend op te treden’ en/of ‘de sturing binnen het publiekrechtelijke kader’ en/of ‘een eis (die) wordt gesteld door de gemeente als publieke regisseur’ ook daadwerkelijk moet (-en) vastliggen in het betreffende publiekrechtelijke kader.

En dus niet slechts in de overeenkomst (overheidsopdracht), zoals niet zelden in de praktijk wordt aangenomen en/of verondersteld.

Lees over ‘Helmut Müller’ ook:

https://kwlegal.nl/download/Opinie%20inzake%20HvJ%20EG%2025%20maart%202010%20C-451-08%20(Helmut%20Muller).pdf 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten