In Nederland kennen we een ‘transparantieverplichting’ als gevolg van
het ‘Didam-arrest’ Hoge Raad 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778:
3.1.5 Het
gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke
kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met
betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure,
het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet
hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen
door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat
(potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
De transparantieverplichting in het EU-recht kan (echter) worden weergegeven middels het arrest HvJEU 17 december 2015 in de gevoegde zaken C-25/14 en C-26/14 (UNIS):
27 In
de eerste plaats zij er vooraf aan herinnerd dat de transparantieverplichting,
wat diensten betreft die gepaard gaan met een optreden van de nationale
autoriteiten, zoals de verlening van een concessie voor diensten, niet geldt
voor elke verrichting, maar enkel voor verrichtingen die een duidelijk
grensoverschrijdend belang hebben doordat zij objectief gezien de belangstelling
kunnen wekken van marktdeelnemers die gevestigd zijn in andere lidstaten dan de
lidstaat waartoe de autoriteit behoort waardoor de betreffende diensten worden
gegund (zie naar analogie met name het arrest SECAP en Santorso, C‑147/06 en C‑148/06,
EU:C:2008:277, punt 24).
[…]
38 Blijkens
de rechtspraak vloeit de transparantieverplichting voort uit de beginselen van
gelijke behandeling en non-discriminatie, die in het kader van de door artikel
56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting in acht moeten worden
genomen. Indien er geen sprake is van enige transparantie, vormt de gunning van
de betreffende opdracht aan een onderneming die gevestigd is in de lidstaat
waar de gunningsprocedure plaatsvindt, namelijk een ongelijke behandeling
waarvan de gevolgen hoofdzakelijk ten koste gaan van alle mogelijkerwijs
geïnteresseerde ondernemingen die gevestigd zijn in andere lidstaten, aangezien
laatstgenoemde ondernemingen geen daadwerkelijke mogelijkheid hebben gehad om
hun belangstelling te uiten. Die ongelijke behandeling levert in de regel
indirecte discriminatie op grond van nationaliteit op, hetgeen in beginsel
verboden is krachtens onder meer artikel 56 VWEU (zie in die zin met name de
arresten Coname, C‑231/03, EU:C:2005:487, punten 17‑19, en Belgacom, C‑221/12,
EU:C:2013:736, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39 De
transparantieverplichting impliceert een passende mate van openbaarheid
waardoor mededinging kan plaatsvinden en waardoor de onpartijdigheid van de
gunningsprocedure kan worden gecontroleerd, zonder dat noodzakelijkerwijs een
aanbesteding hoeft te worden uitgeschreven (zie in die zin met name het arrest
Engelmann, C‑64/08, EU:C:2010:506, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
In het EU-recht gaat het dus niet om de Nederlandse ‘gelijke kansen’.
In het EU-recht geldt de transparantieverplichting (immers) slechts bij een ‘duidelijk grensoverschrijdend belang’, en dus niet in een ‘zuiver interne (lidstaat) situatie’, en ter voorkoming van discriminatie naar nationaliteit.
Niet alle regels komen uit ‘Europa’.
Lees verder ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2022/12/een-niet-volwaardig-algemeen-beginsel.html
en
https://keesvandewater.blogspot.com/2017/03/denkend-aan.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten