Ruim een jaar na Hoge Raad 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (Bedeco/gemeente Montferland):
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1778
3.1.3 Op
grond van art. 3:14 BW mag een bevoegdheid die krachtens het burgerlijk recht
aan een overheidslichaam toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met
geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Tot de regels van
publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit
betekent dat een overheidslichaam bij het aangaan en uitvoeren van
privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
en daarmee het gelijkheidsbeginsel in acht moet nemen. Dit geldt dus ook voor
de beslissing met wie en onder welke voorwaarden het een overeenkomst tot
verkoop van een aan hem toebehorende onroerende zaak sluit. Op dit punt
verschilt de positie van een overheidslichaam van die van een private partij.
3.1.4 Uit
het gelijkheidsbeginsel - dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke
kansen - vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan
hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan
(potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er
meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak
of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In
dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende
beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt
geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.1.5 Het
gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke
kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met
betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure,
het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet
hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen
door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat
(potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
3.1.6 De hiervoor
in 3.1.4 en 3.1.5 bedoelde mededingingsruimte door middel van een
selectieprocedure hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of
redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en
redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de
aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop
tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een
ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn
oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of
redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in
aanmerking komt.
En wat meer jaren na r.o. 8 van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:2927
De Afdeling deelt de conclusie van de staatsraad
advocaat-generaal dat in het Nederlands recht een rechtsnorm geldt die ertoe
strekt dat bij de verdeling van schaarse vergunningen door het bestuur op
enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar
de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. Deze rechtsnorm komt ook tot
uitdrukking in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(hierna: het CBb) van 3 juni 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BI6466, Swiss Leisure
Group). In deze uitspraak heeft het CBb geoordeeld dat andere ondernemers, op
het moment dat er ruimte ontstaat een vergunning te verlenen, in beginsel de
mogelijkheid moet worden geboden mee te dingen naar de schaarse vergunning.
Deze rechtsnorm is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context
strekt tot het bieden van gelijke kansen.
Uit deze rechtsnorm vloeit voort dat schaarse
vergunningen in beginsel niet voor onbepaalde tijd, doch alleen tijdelijk
kunnen worden verleend. De vergunninghouder wordt immers bij verlening voor
onbepaalde tijd onevenredig bevoordeeld, omdat het voor nieuwkomers dan
nagenoeg onmogelijk is om nog toe te treden tot de markt. De Afdeling sluit in
zoverre aan bij de uitspraken van het CBb van 15 mei 2012
(ECLI:NL:CBB:2012:BW6630) en van 24 augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX6540).
De verplichting om mededingingsruimte te bieden, kan
worden beperkt door het wettelijk voorschrift dat in de schaarse vergunning
voorziet, in dit geval de gemeentelijke verordening, of door de besluitvorming
over andere vergunningen die op grond van wettelijke voorschriften voor het
realiseren van de te vergunnen activiteit zijn vereist. Een zodanige beperking
kan evenwel niet zover gaan dat iedere mededingingsruimte volledig wordt
uitgesloten. Een eis die in ieder geval geldt, is dat het wettelijk voorschrift
dat de mededingingsruimte beperkt, althans de geschiedenis van de
totstandkoming daarvan, er blijk van geeft dat het belang van het bieden van
mededingingsruimte is meegewogen. Dit laat onverlet dat de eigenaar van een
pand beslist over de wijze waarop het pand wordt gebruikt en door wie.
De Afdeling deelt de conclusie van de staatsraad
advocaat-generaal dat het bestuur om gelijke kansen te realiseren een passende
mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van
de schaarse vergunning, de verdelingsprocedure, het aanvraagtijdvak en de toe
te passen criteria. Het bestuur moet hierover tijdig voorafgaand aan de start
van de aanvraagprocedure duidelijkheid scheppen, door informatie over deze
aspecten bekend te maken via een zodanig medium dat potentiële gegadigden
daarvan kennis kunnen nemen.
En inmiddels diverse, uiteenlopende, vonnissen van voorzieningenrechters inzake het ‘Didam-arrest’ verder.
Durf ik thans te stellen, dat het ‘formele gelijkheidsbeginsel dat (in deze context) strekt tot het bieden van gelijke kansen’ een niet volwaardig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is.
Immers, alsof het denkbaar is, zie het ‘Didam-arrest’ van de Hoge Raad voornoemd, dat een bestuursorgaan zou kunnen bepalen, dat het motiveringsbeginsel, een volwaardig universeel geldend algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, ‘redelijkerwijs’ geen toepassing hoeft te vinden.
Of, dat een gemeentelijke verordening, zie de ‘Vlaardingen-uitspraak’ van de Afdeling voornoemd, de toepassing van het motiveringsbeginsel zou kunnen beperken.
Nee. Dat kan niet. En is (ook) ondenkbaar. Het bepaalde in artikel 3: 46 Awb laat zulks bijvoorbeeld niet toe:
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke
motivering.
En daar doet artikel 3: 48 Awb niets aan af, aangezien dat artikel (slechts) handelt over ‘de vermelding van de motivering’ die in het voorkomend geval achterwege kan blijven.
Vergelijk in voornoemd verband ook het verbod van vooringenomenheid / fair play beginsel volgens artikel 2: 4 Awb:
1. Het
bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het
bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor
werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de
besluitvorming beïnvloeden.
Het zorgvuldigheidsbeginsel volgens enerzijds artikel 3: 2 Awb:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het
bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen
belangen.
En anderzijds artikel 3: 4 lid 1 Awb:
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het
besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of
uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
En ook het evenredigheidsbeginsel volgens artikel 3: 4 lid 2 Awb:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen
van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het
besluit te dienen doelen.
Bij de volwaardige algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het verder (dus) ook ondenkbaar, dat ter zake hun toepassingsgebied, bijvoorbeeld omwille van lastenverlichting, gewerkt zou kunnen worden met ‘ondergrenzen’ waar onder zo’n grens het beginsel alsdan geen toepassing vindt.
Bij de volwaardige algemene beginselen van behoorlijk bestuur vraagt daar ook niemand om. De lasten zijn het (blijkbaar) waard.
Verder zijn ‘ondergrenzen’ ook niet ‘principieel’ te verantwoorden. Een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur hoort in dat verband (‘gewoon’) onverkort toepassing te vinden.
Artikel 3: 14 BW luidt als volgt:
Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk
recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of
ongeschreven regels van publiekrecht.
Ooit leerde ik uit de ‘Blauwe bijbel’ (T&C, Kluwer, derde druk 1998, pagina 1100):
De bepaling is vooral van belang wanneer de overheid
zich van privaatrechtelijke bevoegdheden bedient. Het artikel maakt ook in
zulke gevallen duidelijk dat de overheid niet in strijd met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur mag handelen. Het artikel zal in de toekomst
voor de burgerlijke rechter in zulke situaties als ‘kapstok’ voor zijn toetsing
kunnen dienen (MvT, PG InvW 3, p. 1053/4).
Artikel 3: 14 BW lijkt mij geschreven voor (de) volwaardige algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dus voor (de) duidelijke en ondubbelzinnige, niet vage, normen en instructies voor overheden.
En daar schort het ook aan bij het ‘formele gelijkheidsbeginsel dat (in deze context) strekt tot het bieden van gelijke kansen’. Denk bijvoorbeeld aan ‘redelijkerwijs’ en ‘redelijk zijn’.
Overigens nog los van het feit, dat de basis van het ‘formele gelijkheidsbeginsel dat (in deze context) strekt tot het bieden van gelijke kansen’ op een onderdeel gebrekkig is. Zie daartoe (immers) deze Blog:
https://keesvandewater.blogspot.com/2021/12/politiek-bedrijven.html
En verder is het ‘formele gelijkheidsbeginsel dat (in deze context) strekt tot het bieden van gelijke kansen’ en de daarmee verband houdende ‘concurrenten-bescherming’ tegen het ‘enkelvoudig 1 op 1 onderhands’ handelen van de overheid ook niet nodig.
We hebben immers het motiveringsbeginsel, het verbod van vooringenomenheid / fair play beginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel al.
Daarmee kan in het voorkomend geval ook ‘vriendjespolitiek’ of ‘niet eerlijk (ver-) delen’ worden aangepakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten