Ik ben bekend met artikel 5: 1 leden 1 en 2 BW:
1. Eigendom
is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
2. Het
staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te
maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op
wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen
daarbij in acht worden genomen.
Dus ik begrijp, dat de Hoge Raad toetst aan het gelijkheidsbeginsel. Dat is een, niet in de Awb gecodificeerde, ‘regel van ongeschreven recht’.
Maar, een beperking van de gemeentelijke ‘contracterings-’ of ‘contractsvrijheid’ door twee niet universeel geldende verschijningsvormen van dat gelijkheidsbeginsel, namelijk de ‘mededingingsnorm’ (‘gelijke kansen’) en de ‘transparantienorm’ (‘passende mate van openbaarheid’), in Hoge Raad 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 lijkt mij politiek (bedrijven).
En dus iets voor de wetgevende macht.
Zeker wanneer de basis van het ‘gelijke kansen’, namelijk de Conclusie van de Staatsraad Advocaat-Generaal (AG) mr. R.J.G.M. Widdershoven d.d. 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1421, bezien vanuit het aanbestedingsrecht, niet geheel op orde is:
https://keesvandewater.blogspot.com/2018/07/dezelfde-kansen-voor-inschrijvers.html
Het aanbestedingsrecht en/of de jurisprudentie van de Hoge Raad is (zijn) immers ten onrechte in die Conclusie betrokken. Een ‘ondernemer’ is immers (nog) geen ‘inschrijver’.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2021/11/juist-niet-kaal-verkopen.html
En voor een déjà vu-gevoel:
https://kwlegal.nl/download/Opinie%20inzake%20HvJ%20EG%20An%20Post%20(21-11-07).pdf
en
Geen opmerkingen:
Een reactie posten