woensdag 15 december 2021

Wat kun je dan verwachten? (2)

Het hoger beroep van Rechtbank Midden-Nederland 10 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:504 in Hof Arnhem-Leeuwarden 7 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11450 (hieronder zonder voetnoten):

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2021:11450

3.7          Artikel 56 lid 3 van Richtlijn 2014/24/EU bepaalt:

 

Wanneer de door de ondernemers in te dienen informatie of documentatie onvolledig of onjuist is of lijkt te zijn of wanneer specifieke documenten ontbreken, kunnen de aanbestedende diensten, tenzij het nationale recht dat deze richtlijn uitvoert anders bepaalt, de betrokken ondernemers verzoeken die informatie of documentatie binnen een passende termijn in te dienen, aan te vullen, te verduidelijken of te vervolledigen, mits dergelijke verzoeken worden gedaan met volledige inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie.

 

De regels van Nederlands recht bepalen niet anders, mede gelet op onder meer artikel 2.55 Aw 2012. Het Unierecht sluit niet uit dat een aanbestedende dienst op grond van nationaal recht onder omstandigheden gehouden is, kort gezegd, navraag te doen en/of een inschrijver gelegenheid te geven voor herstel, aanvulling of verduidelijking.

Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter onder meer moet toetsen aan het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat op grond van artikel 3:1 lid 2 Awb en artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek ook hier toepassing vindt. Dit zorgvuldigheidsbeginsel verlangt van een aanbestedende dienst dat zij bij de voorbereiding van een beslissing de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Dit kan onder meer betekenen dat de aanbestedende dienst moet nagaan of de materiële inhoud van de inschrijving waaraan een vormfout kleeft aan de eisen voldoet en - in dat geval - of de vormfout zich voor herstel leent. Dit strookt met de doelstelling van aanbestedingsprocedures om overheidsopdrachten open te stellen voor mededinging.

De aanbestedende dienst zal een inschrijving in ieder geval kunnen en moeten uitsluiten als na een voldoende zorgvuldig onderzoek blijkt dat in de inschrijvingsdocumenten, als geheel beschouwd, niet alle verlangde informatie is verstrekt die nodig is voor de inhoudelijke beoordeling van de inschrijving waarvan de juistheid - ten tijde van het sluiten van de inschrijvingstermijn - niet achteraf op objectieve wijze kan worden aangetoond. In dat geval zal immers gelden dat een aanvulling, verduidelijking en/of verbetering neerkomt op het indienen van een nieuwe inschrijving na het sluiten voor de daarvoor geldende termijn, die - als niet alle inschrijvers daartoe gelegenheid wordt geboden - gelet op het gelijkheidsbeginsel zonder meer ontoelaatbaar is.

In andere gevallen kan uit het zorgvuldigheidsbeginsel voortvloeien dat een aanbestedende dienst bij een inschrijver navraag moet doen en/of gelegenheid moet bieden voor aanvulling, verduidelijking en/of verbetering, binnen de perken van de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie. Als een inschrijvingsdocument, zoals een formulier, na het sluiten voor de daarvoor geldende termijn niet of onvolledig is ingevuld, brengt dat gelet op het voorgaande niet altijd mee dat een aanbestedende dienst de inschrijving zonder meer ongeldig mag verklaren. Is de verlangde informatie door de inschrijver tijdig verstrekt in de inschrijvingsdocumenten of valt deze informatie onmiskenbaar daaruit af te leiden, maar is deze niet opgenomen in het juiste document of op de juiste plaats, dan dient de aanbestedende dienst dit in beginsel op te vatten als een herstelbare vergissing. Het uitsluiten van een inschrijving op uitsluitend deze grond vormt in beginsel een onaanvaardbare beperking van de toegang tot de aanbestedingsprocedure, die de eerlijke mededinging om overheidsopdrachten eerder schaadt dan bevordert. Het ligt in deze gevallen op de weg van de aanbestedende dienst om de inschrijver indien nodig in de gelegenheid te stellen de inschrijving nader toe te lichten of te herstellen zodat de materiële inhoud van de inschrijving - als dat nodig is - overeenstemt met de vormvereisten (zonder dat dat ertoe mag leiden dat, als gevolg van het aandragen van nieuwe informatie, in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt ingediend). Is de verstrekte informatie niet volkomen duidelijk maar kan de verlangde informatie daarin wel besloten liggen, dan geldt hetzelfde. In beginsel is niet van belang hoeveel kennelijke vergissingen, onduidelijkheden en slordigheden een ingevuld formulier bevat, omdat dit niet zonder meer meebrengt dat daarvan niet in overeenstemming met het voorgaande herstel of verduidelijking mogelijk zou zijn. Hierbij moet worden bedacht dat fouten zelden alleen komen, en de beginselen van gelijkheid en transparantie niet verlangen dat een inschrijver daarop wordt afgerekend.

Bij het voorgaande geldt bovenal dat inschrijvers gelijk moeten worden behandeld. Tot het verzoeken om aanvulling, verduidelijking en/of verbetering, of het bieden van gelegenheid daartoe, mag de aanbestedende dienst alleen overgaan na kennisneming van alle inschrijvingen en zij moet alle inschrijvers die in dezelfde situatie verkeren op een vergelijkbare manier de gelegenheid geven de inschrijving aan te vullen, te verduidelijken en/of te verbeteren.

[…]

3.12        Aan het voorgaande doet niet af, zoals de Gemeente ten onrechte heeft betoogd, dat ook met het bieden van een herstelmogelijkheid op het onderdeel onderaanneming, de inschrijving van Normec in verband met haar omissie op onderdeel IIIB een ongeldige bleef.

Daarvoor geldt het volgende.

Met de voorzieningenrechter (in rechtsoverweging 3.10) is het hof van oordeel dat de Gemeente Normec de mogelijkheid had moet geven om het door haar ingevulde UEA op dit onderdeel te herstellen. Daarvoor is allereerst de wijze waarop de vraag/vragen in onderdeel IIIB zijn geformuleerd van belang. Indien op de vragen naar de betaling van sociale premies en belastingen met ja wordt geantwoord, behoeft geen andere informatie te worden gegeven door de inschrijver. Worden deze vragen met nee beantwoord, dan moet vervolgens (nog steeds in onderdeel IIIB) worden aangegeven om welk land of lidstaat het gaat (onder a), om welk bedrag het gaat (onder b) en hoe is vastgesteld dat deze verplichtingen niet zijn nagekomen (c). Nu Normec in het geheel niets heeft ingevuld bij (al) deze vragen, is het naar het voorlopig oordeel van het hof aannemelijk dat het hier een kennelijke vergissing/omissie van Normec betreft. Daar komt bij dat de door Normec overgelegde brief van de Belastingdienst van augustus 2020 (dus van twee maanden voor de inschrijving) waarin wordt bevestigd dat Normec aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, aannemelijk maakt (op basis van objectieve informatie die door Normec niet te beïnvloeden was) dat Normec die vragen met ja zou hebben beantwoord en daarmee op dat onderdeel van het UEA aan de vereisten van de aanbesteding voldoet. Dat, zoals de Gemeente aanvoert, die brief alleen ziet op loonbelasting en niet op sociale premies en andere belastingen maakt dat niet anders. De Gemeente zou immers als Normec wel de vragen uit IIIB met ja zou hebben beantwoord op dat moment niet hebben gecontroleerd of die antwoorden juist waren en konden worden onderbouwd met stukken. Dat vindt immers pas op een later moment in de aanbestedingsprocedure plaats en die controle heeft de Gemeente ook niet bij de andere inschrijvers uitgevoerd.

De Gemeente had Normec dus de gelegenheid moeten geven deze omissie te herstellen en dient dat alsnog te doen. Daarmee wordt, anders dan de Gemeente betoogt, het gelijkheidsbeginsel niet geschonden, althans niet op een wijze die de mededinging in deze aanbestedingsprocedure vervalst. Het herstel van deze omissie behoeft immers (zeer) weinig tijd te kosten, nu Normec slechts twee vragen in onderdeel IIIB behoeft te beantwoorden en daarvoor een kruisje in het juiste hokje dient te zetten. Dat haar daarmee meer tijd voor de inschrijving wordt gegund dan de andere inschrijvers waardoor de mededinging vervalst zou worden, is niet aannemelijk. Bovendien heeft de Gemeente het in eigen hand hoeveel tijd zij daarvoor aan Normec gunt. In het geval van de andere inschrijver Kalsbeek B.V. heeft de Gemeente genoegen genomen met een periode van twee dagen voor het herstel van diens omissie (vgl. prod. 8 in eerste aanleg).

Het voorgaande betekent dat grief 1 faalt.

Het principaal (hoger) beroep en het incidenteel (hoger) beroep falen. Het Hof bekrachtigt het bestreden vonnis van Rechtbank Midden-Nederland.

Eerdere blog:

https://keesvandewater.blogspot.com/2021/02/wat-kun-je-dan-verwachten.html

En voor Tender Nieuwsbrief (april 2018) inzake herstelmogelijkheden en het UEA ('als je maar iets aanvinkt'):

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/04/leuk-om-te-doen.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten