‘Scherp inschrijven’ op een raamovereenkomst en later in de uitvoering kostenvergoeding claimen als gevolg van de Covid-pandemie en Oorlog in Oekraïne wordt niet onverkort gehonoreerd in Rechtbank Noord-Holland 16 december 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11110:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2022:11110
4.12. Voorts
heeft De Meeuw c.s. aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de
weg staan om nakoming van de Raamovereenkomst onder de huidige voorwaarden te
verlangen, omdat zich na het sluiten van de Raamovereenkomst onvoorziene
omstandigheden hebben voorgedaan. In een eventueel door De Meeuw c.s. aanhangig
te maken bodemprocedure zal een beroep op wijziging dan wel ontbinding van de
Raamovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden dan ook grote kans van
slagen hebben, aldus De Meeuw c.s. De voorzieningenrechter overweegt daarover
als volgt.
4.13. De
Meeuw c.s. heeft gesteld dat zij de op 11 oktober 2022 onder de
Raamovereenkomst verstrekte opdracht (onder meer) niet kan uitvoeren in verband
met ‘onvoorziene omstandigheden’, omdat de wereld en daarmee de marktomstandigheden
vanaf eind februari/begin maart ‑ de
voorzieningenrechter begrijpt vanaf het begin van de oorlog in Oekraïne - drastisch
zijn veranderd. De Meeuw c.s. heeft echter niet onderbouwd aangevoerd wat dit concreet voor haar betekent. Het blijft
bij algemeenheden ten aanzien van kostenstijgingen als gevolg van de oorlog in
Oekraïne, de Covid-pandemie, gestegen importheffingen en energie- en
vervoerskosten. Dit neemt echter niet weg dat met de gevolgen van de
Covid-pandemie en de oorlog in Oekraïne op de wereldhandel ontegenzeggelijk
sprake is van onvoorziene omstandigheden, met name op het gebied van de
wereldwijd explosief gestegen kosten voor (onder meer bouw)materialen en
energie. Dientengevolge acht de voorzieningenrechter eveneens zeer aannemelijk
dat De Meeuw c.s. zodanig door deze excessieve kostenstijgingen wordt geraakt,
dat in een eventuele bodemprocedure tussen partijen zal worden geoordeeld dat
de gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde
instandhouding van de Raamovereenkomst niet mag verwachten. Uit de opstelling
van de gemeente ter zitting kan worden afgeleid dat zij dat ook inziet. In
zoverre treft het beroep van De Meeuw c.s. op onvoorziene omstandigheden dan
ook doel.
4.14. Gelet
op het feit dat de gemeente zowel in haar correspondentie met De Meeuw als ter
zitting meermaals heeft aangegeven bereid te zijn om mee te denken over een
verdeling van de kosten als gevolg van excessieve kostenstijgingen voor De
Meeuw c.s. ten gevolge van genoemde onvoorziene omstandigheden, acht de
voorzieningenrechter het voorshands echter niet aannemelijk dat bedoelde
bodemprocedure tot (gedeeltelijke) ontbinding
van de Raamovereenkomst zal leiden. Een wijziging
van die overeenkomst - door middel van een aanpassing van de overeengekomen
prijs - ligt bij de onderhavig stand van zaken veel meer in de rede.
Vooruitlopend hierop zal de voorzieningenrechter daarom een ordemaatregel
nemen, waarbij - totdat in een eventuele bodemprocedure tussen partijen anders
wordt geoordeeld - de aantoonbare excessieve kostenstijging voor de realisatie
van de woningen voor gelijke delen tussen partijen wordt gedeeld.
4.15. Daarbij
gelden voor deze ordemaatregel de uitgangspunten dat de aantoonbare excessieve
kostenstijging wordt geacht het gevolg te zijn van de genoemde onvoorziene
omstandigheden (Covid-pandemie en Oorlog in Oekraïne), en dat de kostenstijging
excessief is als deze niet door de in de Raamovereenkomst opgenomen indexering (nader overeengekomen: tot datum opdracht)
wordt gedekt. In deze maatregel zijn derhalve alleen betrokken de kosten voor
energie en materialen die rechtstreeks verband houden met de realisatie van de
tijdelijke woningen, en niet de (extra) kosten die De Meeuw c.s. moet maken om
productiecapaciteit vrij te spelen voor de nakoming van haar verplichtingen uit
de Raamovereenkomst. Niet gebleken is immers dat de onderhavige opdracht niet
past binnen de verplichtingen die De Meeuw c.s. ten aanzien van het aanvaarden
van de opdracht in de Raamovereenkomst (zie hiervoor onder 2.4) op zich heeft
genomen.
En dat lijkt mij aannemelijk.
“Pacta sunt servanda”. “Contract is contract.” En dergelijke.
De ‘boven-indexering-pijn’ samen delen hoort daar in het voorkomend geval ook bij als gevolg van bijvoorbeeld het bepaalde in artikel 6: 248 BW:
1. Een
overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen,
maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte
of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
2. Een
tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van
toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Lees (terzijde) ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2018/07/contractmanagement-en-getting-what-is.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten