De aanbestedende dienst (Staat) beoogt met twee aanbestedingen raamovereenkomsten
te sluiten met inschrijvers (resellers) die voor eigen rekening en risico
software (-licenties) van verschillende vendors leveren aan de deelnemers.
Het is niet de bedoeling, dat de reseller, uitsluitend als tussenschakel, zorg draagt, dat de vendor het gebruiksrecht op de software levert aan de eindgebruiker (deelnemer) in de zin van een ‘resellersconstructie’.
De bedoeling is een ‘sublicentie-constructie’.
Er komt dus geen overeenkomst tot stand tussen de deelnemer en de vendor.
Op grond van de aanbestedingsstukken rust op de reseller de verplichting verwerkersovereenkomsten te sluiten met deelnemers (eindgebruikers), indien hij producten levert waarbij persoonsgegevens worden verwerkt die afkomstig zijn van een deelnemer, óók indien de reseller zelf geen toegang heeft tot de personeelsgegevens. Daarnaast is de reseller in die gevallen verantwoordelijk voor ondertekening van een subverwerkingsovereenkomst door de vendor.
Rechtbank Den Haag 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2025:241 acht een en ander disproportioneel:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:241
4.9. Tussen
partijen is voorts, terecht, niet in geschil dat bij sublicentie, in het geval
de vendor, en niet de reseller, degene is die de persoonsgegevens verwerkt bij
het gebruik van de software door de deelnemer, de reseller juridisch is te
beschouwen als verwerker in de zin van artikel 28 van de AVG, uit dien hoofde
verplicht is om een verwerkingsovereenkomst met de deelnemer te sluiten en
daardoor onbeperkte aansprakelijkheid moet aanvaarden voor schendingen van de
AVG bij het verwerken van persoonsgegevens. De Staat wordt niet gevolgd niet in
zijn standpunt dat voorschrift 3.9A van de Gids Proportionaliteit toepassing
mist. De Staat heeft in dat verband betoogd dat het sluiten van een
verwerkingsovereenkomst (uitsluitend) het voldoen aan de eisen van de AVG
betreft en daarmee geen betrekking heeft op risicoverdeling. Naar het oordeel
van de voorzieningenrechter wordt hiermee immers feitelijk het risico voor schendingen
van wet- en regelgeving op het terrein van het verwerken van persoonsgegevens
bij de reseller neergelegd. Dat de Staat, zoals hij aanvoert, rechtens
verplicht is die voorwaarde te stellen, maakt het voorgaande niet anders. Het
feit dat deze risicoallocatie inherent is aan de door de Staat gekozen
inrichting van de aanbesteding betekent immers niet dat de aanbesteding daarmee
proportioneel is. Voorschrift 3.9A van de Gids Proportionaliteit is dus
onverkort van toepassing.
4.10. Vervolgens
wordt toegekomen aan de vraag of de door SoftwareOne bestreden voorwaarden in
strijd zijn met dat voorschrift. Naar voorlopig oordeel is dit het geval.
SoftwareOne heeft in deze procedures voldoende aannemelijk gemaakt dat de
reseller het risico van het niet naleven van een verwerkersovereenkomst niet of
nauwelijks kan beheersen in de gevallen waarin de reseller geen toegang heeft
tot de persoonsgegevens en de vendor persoonsgegevens van de deelnemer
verwerkt. SoftwareOne heeft er dat verband op gewezen dat de reseller in dat
geval zelf geen persoonsgegevens verwerkt, daarbij ook geen enkele feitelijke
betrokkenheid heeft, geen toegang heeft tot de software en services waarop de
persoonsgegevens worden bewaard en geen toegang heeft tot de persoonsgegevens
die met het gebruik van de software (door de deelnemer) worden verwerkt. De
reseller heeft daardoor geen controle of invloed op 1) hoe de deelnemer gebruik
maakt van haar gebruiksrecht en 2) hoe de persoonsgegevens bij de vendor worden
verwerkt, en dus ook niet op het naleven van de verwerkersovereenkomst. De
Staat wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de reseller door de
opdrachtverlening aan de vendor nog steeds invloed heeft op de
verwerkingsactiviteit. Het had op de weg van de Staat gelegen dit standpunt te
concretiseren, maar dat heeft hij nagelaten. Naar voorlopig oordeel ligt het
bepaald niet voor hand dat de reseller op basis van de opdrachtverlening alsnog
feitelijk toegang verkrijgt tot, en controle kan uitoefenen op, de verwerking
van de persoonsgegevens door de vendor. De reseller heeft naar verwachting
immers geen expertise op dat terrein en bovendien is het zeer de vraag of een
vendor met een dergelijke vergaande inmenging in zijn systemen instemt.
4.11. Voorschrift
3.9A schrijft voor dat het risico wordt neergelegd bij de partij die het risico
het best kan beheersen. Nu het gaat om de verwerking van van de Staat (en de
deelnemers ten behoeve van welke de aanbestedingen zijn uitgeschreven)
afkomstige persoonsgegevens, waar de reseller geen toegang toe heeft en de
persoonsgegevens uitsluitend door de vendor worden verwerkt, moet de Staat (en
de deelnemers) worden aangemerkt als de partij die het risico het best kan
beheersen. De voorzieningenrechter neemt het oordeel van de CvAE op dit punt
over. De Staat heeft daar onvoldoende tegenin gebracht.
4.12. De
voorzieningenrechter onderschrijft ook het oordeel van de CvAE dat de Staat
zonder deugdelijke motivering afwijkt van voorschrift 3.9D van de Gids
Proportionaliteit. Daartoe is van belang dat de reseller onbeperkt
aansprakelijk is voor schendingen inzake persoonsgegevens en het risico voor
dergelijke schendingen door de reseller niet of nauwelijks is te beheersen. Het
argument van de Staat dat de reseller ervoor kan kiezen alleen in te schrijven
met producten van vendors waarmee hij een subverwerkersovereenkomst heeft
gesloten, is geen grond om van het voorschrift af te wijken. Voor de reseller
is het onzeker of de onbeperkte aansprakelijkheid kan worden doorgelegd naar de
vendors en bovendien is de eventuele mogelijkheid de aansprakelijkheid door te
leggen geen deugdelijke motivering voor de afwijking van dit voorschrift. Ook
het standpunt van de Staat dat het risico van onvoldoende verhaal van een
vendor reden vormt voor het hanteren van deze voorwaarden, is geen deugdelijke
motovering voor de afwijking. De Staat meent dat de reseller door de onbeperkte
aansprakelijkheid zou worden gestimuleerd geen producten aan te bieden van
vendors waarvan faillissement dreigt, maar heeft onvoldoende toegelicht waarom
de reseller een beter zicht zou hebben op de financiële gezondheid van de
vendoren. Deze motivering is eenzijdig en geeft er geen blijk van dat de Staat
zich voldoende heeft verdiept in de risico’s en overige gevolgen voor de
reseller welke voortvloeien uit de verplicht te sluiten verwerkersovereenkomst
in combinatie met de onbeperkte aansprakelijkheid voor privacyschendingen, in
het geval dat de reseller geen toegang heeft tot de desbetreffende
persoonsgegevens en geen invloed kan uitoefenen op de verwerking daarvan. De
Staat wordt ook niet gevolgd in het standpunt dat de CvAE er ten onrechte aan
voorbij zou zijn gegaan dat de ARBIT-bepalingen wat betreft aansprakelijkheid
voor privacyschendingen in overeenstemming zijn met het uitgangspunt dat het
maximeren van aansprakelijkheid voor verwerkers afbreuk doet aan het met de AVG
beoogde doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend sanctioneren van
onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Met dit standpunt miskent de
Staat dat het in deze procedures niet de vraag is of de bepalingen uit de AVG
en de ARBIT juist worden toegepast, maar of de Staat bij de gekozen wijze van
aanbesteden, gelet op de daaraan verbonden consequenties voor de verdeling van
risico en aansprakelijkheid, proportionele voorwaarden hanteert. Dat is naar
voorlopig oordeel niet het geval.
De verplichting ‘voldoen aan de eisen van de AVG’ lijkt mij zo het praktische einde van de ‘sublicentie-constructie’ vorm gegeven door/met resellers / brokers.
Het is immers, vanwege het nationale aanbestedingsrecht, voor de aanbestedende dienst waarschijnlijk niet mogelijk (niet te motiveren), om bij de ‘sublicentie-constructie’ te (kunnen) voldoen aan de eisen van de AVG.
En misschien is de verplichting ‘voldoen aan de eisen van de AVG’ ook wel het einde van de ‘resellersconstructie’ in het geval de resellers niet adequaat in staat (zullen) zijn jegens de aanbestedende dienst te garanderen, dat de betreffende vendors in de uitvoering verwerkersovereenkomsten zullen aangaan.
Gelet op het vonnis lijkt mij zo’n garantie namelijk geen ‘appeltje-eitje’.