donderdag 9 januari 2025

Te wijten zijn

Het arrest HvJEU 9 januari 2025 in zaak 578/23 (Česká republika - Generální finanční ředitelství):

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=294112&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=2148805


24           Na deze inleidende opmerkingen moet eraan worden herinnerd dat er slechts in de omstandigheden die limitatief zijn opgesomd in artikel 31 van richtlijn 2004/18 gebruik kan worden gemaakt van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht, en dat deze procedure uitzonderlijk is in vergelijking met de in artikel 28 van deze richtlijn bedoelde openbare en niet-openbare procedures (zie in die zin arresten van 23 april 2009, Commissie/België, C‑292/07, EU:C:2009:246, punt 106, en 11 september 2014, Fastweb, C‑19/13, EU:C:2014:2194, punt 49).

25           In het bijzonder bepaalt artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18 dat in het geval van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, de aanbestedende diensten hun overheidsopdrachten kunnen plaatsen via een procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht wanneer de opdracht om technische of artistieke redenen of om redenen van bescherming van alleenrechten slechts aan een bepaalde ondernemer kan worden toevertrouwd.

26           Deze bepaling staat het gebruik van die procedure toe indien is voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden, namelijk dat er technische of artistieke redenen of redenen van bescherming van alleenrechten zijn die verband houden met het voorwerp van de opdracht, en dat het om deze redenen volstrekt noodzakelijk is om de opdracht aan een bepaalde ondernemer te gunnen (zie naar analogie arresten van 18 mei 1995, Commissie/Italië, C‑57/94, EU:C:1995:150, punt 24, en 2 juni 2005, Commissie/Griekenland, C‑394/02, EU:C:2005:336, punt 34).

27           Als afwijking van de regels die de doeltreffendheid van de door het Unierecht erkende rechten op het gebied van overheidsopdrachten beogen te verzekeren, moet voornoemde bepaling strikt worden uitgelegd, en staat het aan degene die zich erop wil beroepen om te bewijzen dat deze cumulatieve voorwaarden zijn vervuld (zie naar analogie arresten van 10 maart 1987, Commissie/Italië, 199/85, EU:C:1987:115, punt 14, en 15 oktober 2009, Commissie/Duitsland, C‑275/08, EU:C:2009:632, punten 55 en 56).

28           In deze omstandigheden moet in de eerste plaats worden nagegaan of, zoals de verwijzende rechter stelt, de aanbestedende dienst ook moet aantonen dat de toestand van exclusiviteit niet aan hem kan worden toegeschreven. De bewoordingen van artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18 voorzien immers niet in een dergelijke vereiste. Artikel 31, punt 1, onder c), van deze richtlijn vereist daarentegen uitdrukkelijk dat de omstandigheden die worden ingeroepen om de dwingende spoed te rechtvaardigen en die toelaten dat gebruik wordt gemaakt van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder bekendmaking van een aankondiging van een opdracht, in geen geval aan de aanbestedende diensten te wijten zijn.

29           Indien er enkel rekening wordt gehouden met het verschil tussen de bewoordingen van artikel 31, punt 1, onder b), en artikel 31, punt 1, onder c), van richtlijn 2004/18, zou dit er echter toe kunnen leiden dat wordt voorbijgegaan aan, ten eerste, de noodzaak om artikel 31 van deze richtlijn restrictief uit te leggen en, ten tweede, het hoofddoel van de Unierechtelijke regels inzake overheidsopdrachten, namelijk het vrije verkeer van goederen en diensten en de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging in alle lidstaten (zie in die zin arresten van 8 december 2016, Undis Servizi, C‑553/15, EU:C:2016:935, punt 28, en 4 juni 2020, Asmel, C‑3/19, EU:C:2020:423, punt 58).

30           Verder heeft het Hof reeds geoordeeld dat het gebruik van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht niet kan worden gerechtvaardigd door het aanvoeren van de technische specificiteit van software die door de nationale overheid wordt gebruikt en die het voorwerp uitmaakt van de overheidsopdracht, als er geen elementen zijn waaruit blijkt dat er ernstig is gezocht naar andere ondernemers die de geschikte software kunnen leveren dan diegene aan wie de opdracht is gegund (arrest van 15 oktober 2009, Commissie/Duitsland, C‑275/08, EU:C:2009:632, punten 57‑64).

31           Derhalve dient een aanbestedende dienst alles te doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om de toepassing van artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18 te vermijden en dus een procedure te gebruiken die meer openstaat voor mededinging. Het zou onverenigbaar zijn met dit vereiste indien een aanbestedende dienst deze bepaling zou mogen toepassen terwijl het ontstaan of het handhaven van de toestand van exclusiviteit waarop hij zich daartoe beroept aan hem is toe te schrijven, met name doordat de aanbestedende dienst geen dergelijke toestand hoefde te creëren om het met de opdracht beoogde resultaat te bereiken of hij vanuit economisch oogpunt over werkelijke en redelijke middelen beschikte om een einde te maken aan die toestand.

32           Hieruit vloeit voort dat een aanbestedende dienst die artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18 wil toepassen dient aan te tonen, ten eerste, dat is voldaan aan de twee in punt 26 van het onderhavige arrest genoemde cumulatieve voorwaarden en, ten tweede, dat het bestaan van technische of artistieke redenen of redenen van bescherming van alleenrechten die verband houden met het voorwerp van de opdracht niet aan hem kan worden toegeschreven.

Is gewezen onder het oude recht van Richtlijn 2004/18/EG.

Maar lijkt me ook relevant voor het huidige artikel 32 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU:


De onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking voor overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten kan worden gevolgd in elk van de volgende gevallen:

[…]

b)            indien de werken, leveringen of diensten alleen door een bepaalde ondernemer kunnen worden verricht, om een van de volgende redenen:

i)             de aanbesteding heeft als doel het vervaardigen of verwerven van een uniek kunstwerk of het leveren van een artistieke prestatie;

ii)            mededinging ontbreekt om technische redenen;

iii)           uitsluitende rechten, met inbegrip van intellectuele- eigendomsrechten, moeten worden beschermd.

De in de punten ii) en iii) genoemde uitzonderingen gelden alleen als er geen redelijk alternatief of substituut bestaat en het ontbreken van mededinging niet het gevolg is van kunstmatige beperking van de voorwaarden van de opdracht;

[…]

En dus ook relevant voor artikel 2.32 Aanbestedingswet 2012.

Het in r.o. 29 van het arrest genoemde hoofddoel van de Europese aanbestedingsregels geldt immers nog steeds onder Richtlijn 2014/24/EU. Zie bijvoorbeeld HvJEU 28 april 2022 in zaak C‑642/20 (Caruter):


42           […] en ondermijnt aldus het met de Uniewetgeving ter zake nagestreefde doel om overheidsopdrachten open te stellen voor een zo groot mogelijke mededinging en om de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken (arrest van 2 juni 2016, Pizzo, C‑27/15, EU:C:2016:404, punt 27).

En in artikel 32 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU is onder ‘c’ nog steeds opgenomen:


[…] De ter rechtvaardiging van de onverwijlde spoed ingeroepen omstandigheden mogen in geen geval aan de aanbestedende diensten te wijten zijn.

Oppassen dus met (een) zelf gecreëerde monopolie (s). 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten