Het arrest HvJEU 22 oktober 2024 in zaak C‑652/22 (Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret) is bevestigd door het arrest HvJEU 13 maart 2025 in zaak C-266/22 (CRRC Qingdao Sifang e.a.):
56 De
Unie is ten aanzien van bepaalde derde landen gebonden door internationale
overeenkomsten, onder meer de GPA-overeenkomst, die de toegang van ondernemers
uit de Unie tot de overheidsopdrachten in die derde landen en de toegang van
ondernemers uit die derde landen tot de overheidsopdrachten in de Unie op basis
van wederkerigheid en gelijkheid waarborgen. Artikel 25 van richtlijn 2014/25
weerspiegelt die internationale verbintenissen van de Unie door te bepalen dat
de aanbestedende instanties van de lidstaten, voor zover de GPA-overeenkomst of
andere voor de Unie bindende internationale overeenkomsten van toepassing zijn,
ondernemers uit derde landen die partij zijn bij een dergelijke overeenkomst
geen minder gunstige behandeling mogen geven dan ondernemers uit de Unie (zie
in die zin arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22,
EU:C:2024:910, punten 41 en 42).
57 Andere
derde landen, waaronder de Volksrepubliek China, hebben tot op heden geen
dergelijke internationale overeenkomst gesloten met de Unie.
58 Het
bij artikel 27, lid 1, van richtlijn 2014/24 aan „elke belangstellende
ondernemer” verleende recht om een inschrijving in te dienen naar aanleiding
van een oproep tot mededinging in het kader van een openbare aanbestedingsprocedure
in de Unie, strekt zich niet uit tot ondernemers uit derde landen die geen
dergelijke internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten. Wordt die
bepaling anders uitgelegd en wordt aan de personele werkingssfeer van die
richtlijn aldus een onbeperkte draagwijdte toegekend, dan zou - zoals de
advocaat-generaal in de punten 65 tot en met 73 van zijn conclusie heeft
opgemerkt - ondernemers uit die derde landen een gelijke toegang tot de
procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de Unie worden
gewaarborgd. Dit zou tot gevolg hebben dat aan hun - in strijd met artikel 25
van die richtlijn, dat dit recht beperkt tot ondernemers uit derde landen die
met de Unie een internationale overeenkomst als bedoeld in dat artikel hebben
gesloten - een recht op een niet minder gunstige behandeling wordt toegekend
(zie in die zin arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve
Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punten 46 en 47).
59 Hieruit
volgt dat richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat de toegang van
ondernemers uit de in punt 57 van dit arrest bedoelde derde landen tot
procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de Unie niet is
gewaarborgd. Dit impliceert dat die ondernemers ofwel van die procedures kunnen
worden uitgesloten, ofwel tot die procedures kunnen worden toegelaten zonder
dat zij zich op die richtlijn kunnen beroepen en een gelijke behandeling kunnen
eisen van hun inschrijvingen ten opzichte van die van inschrijvers uit de
lidstaten en die van inschrijvers uit derde landen als bedoeld in artikel 25
van die richtlijn (zie in die zin arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat
Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punten 45 en 47).
Het is echter in het voorkomend geval aan de aanbestedende diensten, en, zonder EU machtiging, niet aan de nationale wetgevers om over ondernemers uit derde landen te oordelen:
63 Bij
gebreke van handelingen van de Unie is het aan de aanbestedende dienst om te
beoordelen of ondernemers uit een derde land dat geen internationale
overeenkomst met de Unie heeft gesloten die een gelijke en wederzijdse toegang
tot overheidsopdrachten waarborgt, moeten worden toegelaten tot een openbare aanbestedingsprocedure
en, indien hij tot een dergelijke toelating besluit, of moet worden voorzien in
een aanpassing van de score die voortvloeit uit de vergelijking tussen de
inschrijvingen van die ondernemers en die van andere ondernemers (arrest van 22
oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910,
punt 63).
64 In
casu bestond er geen Unierechtelijke bepaling die de verplichting oplegde om
ondernemers uit een derde land dat geen internationale overeenkomst met de Unie
heeft gesloten die een gelijke en wederzijdse toegang tot overheidsopdrachten
waarborgt, toe te laten of uit te sluiten van deelname aan openbare
aanbestedingsprocedures. In het licht van de in de punten 60 tot en met 62 van
het onderhavige arrest in herinnering gebrachte bepalingen, volgens welke het
de lidstaten verboden is om - bij gebreke van toestemming door de Unie of een
handeling van de Unie die ten uitvoer kan worden gelegd - wetgevend op te
treden op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, aangezien de in
het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wetgeving die de aanbestedende
dienst verplicht om deze ondernemers uit te sluiten, niet kon worden toegepast.
Het stond aan de aanbestedende dienst om te besluiten of - in de in het vorige
punt omschreven omstandigheden - het consortium moest worden toegelaten of
uitgesloten.
[…]
67 Gelet
op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 3,
lid 1, onder e), VWEU - dat aan de Unie een exclusieve bevoegdheid toekent op
het gebied van gemeenschappelijke handelspolitiek - juncto artikel 2, lid 1,
VWEU, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een
aanbestedende dienst van een lidstaat, bij gebreke van een handeling van de
Unie waarbij de toegang tot procedures voor het plaatsen van
overheidsopdrachten voor ondernemers uit een derde land dat geen internationale
overeenkomst - als bedoeld in artikel 25 van richtlijn 2014/24 - met de Unie
heeft gesloten, een ondernemer van een dergelijk derde land uitsluit op grond
van een wetgevingshandeling die door die lidstaat is vastgesteld zonder
daarvoor toestemming van de Unie te hebben gekregen, waarbij het irrelevant is
dat die wetgevingshandeling in werking is getreden na de bekendmaking van de
aankondiging van de opdracht.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/10/ondernemers-uit-derde-landen.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten