donderdag 19 juni 2014

‘Stadt Halle’ nader toegelicht


HvJEG 11 januari 2005 in zaak C-26/03 (Stadt Halle en RPL Lochau):


R.o. 49:

“Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof is het niet uitgesloten dat er andere omstandigheden kunnen zijn waarin de oproep tot inschrijving niet verplicht is, zelfs indien de medecontractant een lichaam is dat juridisch van de aanbestedende dienst onderscheiden is. Dit is het geval wanneer het overheidsorgaan, dat een aanbestedende dienst is, op het betrokken onderscheiden lichaam toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten en dit lichaam tegelijkertijd het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van het overheidsorgaan of de overheidsorganen die hem beheersen (zie in die zin arrest Teckal, reeds aangehaald, punt 50). In het genoemde geval was het onderscheiden lichaam geheel in handen van overheidsorganen. De deelneming, ook al is het slechts voor minder dan de helft, van een particuliere onderneming in het kapitaal van een vennootschap waarin ook de betrokken aanbestedende dienst deelneemt, sluit daarentegen hoe dan ook uit dat die aanbestedende dienst op die vennootschap toezicht kan uitoefenen zoals op zijn eigen diensten.”

Het eerste deel van de laatste volzin moet niet al te letterlijk worden genomen. En (daarmee) ruim worden uitgelegd.

Zie namelijk HvJEU 19 juni 2014 in zaak C-574/12 (Centro Hospitalar de Setúbal en SUCH):


R.o. 30-31 en 33-44:

“30        Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de toepassing van de voorschriften van richtlijn 2004/18 overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van die richtlijn afhangt van de dienstencategorie in kwestie. Op grond van de informatie in het aan het Hof overgelegde dossier lijken de diensten waarop het protocol van 2011 betrekking heeft, onder bijlage II B van die richtlijn te vallen.

31          Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen op basis van de feiten van de bij hem aanhangige zaak. Hoe dan ook kan een dergelijke beoordeling geen invloed hebben op de toepassing van richtlijn 2004/18 als zodanig, noch op de toepassing van de uitzondering voor inhousetransacties, wanneer is voldaan aan de voorwaarden die dienaangaande worden gesteld in de rechtspraak van het Hof.”

“33        In dit verband moet allereerst in herinnering worden geroepen dat het feit dat de geselecteerde entiteit een privaatrechtelijke vereniging is en geen winst nastreeft niet relevant is voor de toepassing van de Unierechtelijke regels inzake overheidsopdrachten en dus ook van de rechtspraak van het Hof inzake de uitzondering voor inhousetransacties. Dat feit sluit immers niet uit dat de betrokken geselecteerde entiteit een economische activiteit kan uitoefenen (zie in die zin arresten Sea, C-573/07, EU:C:2009:532, punt 41, en CoNISMa, C-305/08, EU:C:2009:807, punt 45).

34          Vervolgens moet worden opgemerkt dat in casu in wezen de vraag rijst of de rechtspraak die is voortgekomen uit het arrest Stadt Halle en RPL Lochau (EU:C:2005:5) van toepassing is, gelet op het feit dat de SUCH geen vennootschap is en dus geen maatschappelijk kapitaal bezit, en zijn leden uit de sociale sector geen ondernemingen zijn in de zin van de in dat arrest gebruikte bewoordingen.

35          In dit verband moet worden benadrukt dat de uitzondering betreffende inhousegunningen steunt op de gedachte dat de aanbestedende overheid in dat geval kan worden geacht haar eigen middelen te hebben ingezet om haar taken van algemeen belang te verrichten.

36          Een van de gronden waarop het Hof zich voor zijn oordeel in het arrest Stadt Halle en RPL Lochau (EU:C:2005:5) heeft gesteund, was niet gebaseerd op de rechtsvorm van de particuliere entiteiten die deel uitmaakten van de geselecteerde entiteit en evenmin op het commerciële oogmerk van die entiteiten, maar wel op het feit dat die particuliere entiteiten zich lieten leiden door overwegingen die verband hielden met hun eigen particuliere belangen, welke verschilden van de door de aanbestedende dienst nagestreefde doelstellingen van algemeen belang. Om die reden kon die dienst op de geselecteerde entiteit geen toezicht uitoefenen zoals op zijn eigen diensten (zie in die zin arrest Stadt Halle en RPL Lochau, EU:C:2005:5, punten 49 en 50).

37          Gelet op de door de verwijzende rechter vermelde omstandigheid dat de SUCH een vereniging zonder winstoogmerk is en dat de particuliere leden die daarbij waren aangesloten op het ogenblik dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht werd gegund, particuliere instellingen voor sociale solidariteit waren die geen van alle winst nastreefden, moet worden opgemerkt dat de concrete omstandigheden van de zaak die heeft geleid tot het arrest Stadt Halle en RPL Lochau (EU:C:2005:5) ertoe geleid hebben dat het Hof in dat arrest begrippen als „onderneming” en „maatschappelijk kapitaal” heeft gebruikt en dat uit die woordkeuze niet mag worden afgeleid dat het Hof zijn conclusie heeft willen beperken tot gevallen waarin handelsondernemingen met een winstoogmerk deelnemen in de geselecteerde entiteit.

38          Het oordeel van het Hof in het arrest Stadt Halle en RPL Lochau (EU:C:2005:5) was daarnaast ook ingegeven door de overweging dat de rechtstreekse gunning van een opdracht een particuliere entiteit die deelneemt in het kapitaal van de geselecteerde entiteit zou bevoordelen ten opzichte van haar concurrenten (zie in die zin arrest Stadt Halle en RPL Lochau, EU:C:2005:5, punt 51).

39          In het hoofdgeding kunnen de belangen van de particuliere leden van de SUCH en de doelen die zij nastreven weliswaar zeer waardevol zijn vanuit sociaal oogpunt, maar zij zijn van een andere aard dan de doelstellingen van algemeen belang die worden nagestreefd door de eveneens bij de SUCH aangesloten aanbestedende diensten.

40          Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het bovendien niet uitgesloten dat de particuliere leden van de SUCH, ondanks het feit dat zij instellingen voor sociale solidariteit zijn die met hun activiteiten geen winst nastreven, economische activiteiten kunnen verrichten in vrije mededinging met andere marktdeelnemers. De rechtstreekse gunning van een opdracht aan de SUCH zou de particuliere leden van die vereniging dan ook een concurrentievoordeel kunnen verschaffen.

41          De overwegingen waarop het Hof zich heeft gebaseerd voor zijn in de punten 36 en 38 van het onderhavige arrest weergegeven oordeel gelden dus evenzeer in omstandigheden als die van het hoofdgeding.

42          Aan dat oordeel wordt niet afgedaan door het feit dat de particuliere leden slechts een minderheid van het ledenbestand van de geselecteerde entiteit uitmaken (zie in die zin arrest Stadt Halle en RPL Lochau, EU:C:2005:5, punt 49).

43          Tot slot is de omstandigheid dat de SUCH overeenkomstig zijn statuten enkel over de mogelijkheid beschikte om particuliere entiteiten als leden te aanvaarden in beginsel niet relevant. In casu is relevant dat de SUCH ten tijde van de gunning van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht in de praktijk was samengesteld uit publieke leden én uit entiteiten uit de particuliere sector.

44          Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de voorwaarde van „toezicht zoals op de eigen diensten” - waaraan volgens de rechtspraak van het Hof moet zijn voldaan om de gunning van een overheidsopdracht als een inhousetransactie te kunnen aanmerken - niet is vervuld wanneer de voor een overheidsopdracht geselecteerde entiteit een vereniging van algemeen nut zonder winstoogmerk is waarbij ten tijde van de gunning van die opdracht niet alleen entiteiten uit de publieke sector zijn aangesloten, maar ook particuliere instellingen van sociale solidariteit die activiteiten zonder winstoogmerk verrichten, zodat richtlijn 2004/18 van toepassing is in dit geval.”


Geen opmerkingen:

Een reactie posten