De arresten HvJEU 19 december 2012 in zaak C-159/11 (Azienda Sanitaria Locale di Lecce,
Università del Salento / Ordine
degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a.) en HvJEU 10 juli 2014 in
zaak C-358/12 (Consorzio Stabile Libor
Lavori Pubblici/Comune di Milano) zijn bevestigd door HvJEU 18 december 2014 in
zaak C-470/13 (Generali-Providencia
Biztosító Zrt):
Relevante overwegingen uit laatstgenoemd arrest:
27 Wat
in de tweede plaats de door de verwijzende rechter genoemde bepalingen van het
VWEU betreft, moet in herinnering worden geroepen dat ten aanzien van een
overheidsopdracht die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/18 valt
omdat de desbetreffende drempelwaarde van artikel 7 van de richtlijn niet wordt
overschreden, de fundamentele regels en algemene beginselen van dat Verdrag
gelden voor zover de opdracht een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft,
met name gelet op de omvang en de plaats van uitvoering ervan (zie in die zin
arresten Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a, C-159/11,
EU:C:2012:817, punt 23, en Consorzio Stabile Libor Lavori Pubblici, C-358/12,
EU:C:2014:2063, punt 24).
29 Gelet
op de geest van samenwerking waarop de betrekkingen tussen de nationale rechter
en het Hof in het kader van de prejudiciële procedure zijn gebaseerd, heeft de
omstandigheid dat de verwijzende rechter niet vooraf heeft vastgesteld dat er
eventueel een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat, niet tot gevolg dat
het verzoek niet-ontvankelijk is indien het Hof, gelet op de gegevens in het
dossier, desondanks van oordeel is dat het de verwijzende rechter een nuttig
antwoord kan geven. Dat is met name het geval wanneer de verwijzingsbeslissing
voldoende relevante gegevens bevat aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of
eventueel een dergelijk belang bestaat. Het Hof geeft evenwel een antwoord
onder het voorbehoud dat de verwijzende rechter in het hoofdgeding een
duidelijk grensoverschrijdend belang kan vaststellen op basis van een
gedetailleerde beoordeling van alle relevante gegevens betreffende het
hoofdgeding (zie arrest Azienda sanitaria locale n. 5 „Spezzino” e.a.,
EU:C:2014:2440, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Onder dat
voorbehoud worden de volgende overwegingen gemaakt.
30 Wat de
in de prejudiciële vragen genoemde bepalingen van het VWEU betreft, blijkt uit
de verwijzingsbeslissing dat de overheidsopdracht betrekking heeft op het verstrekken
van verzekeringsdiensten. Artikel 34 VWEU, dat ziet op het vrije verkeer van
goederen, kan dus geen toepassing vinden. De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU, die
de vrijheid van vestiging respectievelijk het vrij verrichten van diensten
betreffen, zijn in het hoofdgeding wel relevant.
31 Aangezien
die bepalingen bijzondere toepassingen vormen van het in artikel 18 VWEU
neergelegde algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, hoeft
ter beantwoording van de prejudiciële vragen niet naar dit artikel te worden
verwezen (zie in die zin arrest Wall, C-91/08, EU:C:2010:182, punt 32 en aldaar
aangehaalde rechtspraak).
32 Daar de
artikelen 49 VWEU en 56 VWEU, mits sprake is van een duidelijk
grensoverschrijdend belang, van toepassing zijn op een opdracht als die in het
hoofdgeding, moeten aanbestedende diensten voldoen aan het verbod op
nationaliteitsdiscriminatie en de transparantieverplichting die uit deze
artikelen voortvloeien (zie in die zin arrest Wall, EU:C:2010:182, punt 33 en
aldaar aangehaalde rechtspraak).
Het ‘arrest Wall’ voornoemd (HvJEU 13 april 2010 in zaak C-91/08) noemt:
33 In de
huidige stand van het recht van de Unie vallen concessieovereenkomsten voor
diensten niet binnen de werkingssfeer van een van de richtlijnen waarbij de
wetgever van de Unie de materie van de overheidsopdrachten heeft geregeld (zie
arrest Coname, reeds aangehaald, punt 16, en arrest van 17 juli 2008, ASM
Brescia, C-347/06, Jurispr. blz. I-5641, punt 57). De openbare autoriteiten die
dergelijke overeenkomsten sluiten, dienen evenwel de fundamentele regels van
het EG-Verdrag, met name de artikelen 43 EG en 49 EG en de daaruit
voortvloeiende transparantieverplichting, in acht te nemen (zie in die zin
reeds aangehaalde arresten Telaustria en Telefonadress, punten 60-62; Coname,
punten 16-19, en Parking Brixen, punten 46-49).
Voor wat betreft de ‘(daaruit voortvloeiende) transparantieverplichting’
voornoemd - ‘mits sprake is van een
duidelijk grensoverschrijdend belang’ - (nog eens) het volgende.
HvJEG 7 december 2000 in zaak C-324/98 (Telaustria en
Telefonadress):
61. Immers,
zoals het Hof in zijn arrest van 18 november 1999, Unitron Scandinavia en 3-S
(C-275/98, Jurispr. blz. I-8291, punt 31) heeft verklaard, houdt dit verbod
onder meer een verplichting tot transparantie in, zodat de aanbestedende dienst
kan vaststellen, of het wordt nageleefd.
62. Deze
op de aanbestedende dienst rustende verplichting tot transparantie houdt in,
dat aan elke potentiële inschrijver een passende mate van openbaarheid wordt
gegarandeerd, zodat de dienstenmarkt voor mededinging wordt geopend en de
aanbestedingsprocedures op onpartijdigheid kunnen worden getoetst.
HvJEG 18 november 1999 in zaak C-275/98 (Unitron Scandinavia en 3-S):
31 Het
beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit mag evenwel niet eng
worden uitgelegd. Het verplicht onder meer tot transparantie, opdat de
aanbestedende dienst zich ervan kan vergewissen dat het wordt nageleefd.
Voor de volledigheid (en context van een en ander), ook het gedeeltelijke
dictum van ‘Unitron Scandinavia’:
[-]
2) Artikel 2, lid 2, van richtlijn 93/36
moet worden uitgelegd als volgt:
- De
aanbestedende dienst die aan een andere concessiehouder dan een aanbestedende
dienst speciale of exclusieve rechten verleent om openbare diensten te
verrichten, moet van deze concessiehouder verlangen, dat hij bij de
overheidsopdrachten voor leveringen die hij in het kader van deze activiteit
bij derden plaatst, het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in
acht neemt.
- De
aanbestedende dienst hoeft onder dergelijke omstandigheden van de betrokken
concessiehouder evenwel niet te verlangen, dat hij bij de plaatsing van die
overheidsopdrachten voor leveringen de in richtlijn 93/36 geregelde aanbestedingsprocedures
in acht neemt.
En (zie) ook HvJEG 21 juli 2005 in zaak C-231/03 (Coname):
21 In
deze omstandigheden moet de verwijzende rechter nagaan of bij de toewijzing van
de concessie door de comune die Cingia de’ Botti aan Padania is voldaan aan de
eisen van transparantie, die, zonder een verplichting tot het volgen van een
aanbestedingsprocedure in te houden, een onderneming in een andere lidstaat dan
de Italiaanse Republiek met name in staat moeten stellen, toegang te krijgen
tot alle relevante informatie betreffende deze concessie vóór de toewijzing
ervan, zodat deze onderneming, indien zij dat zou hebben gewild, haar interesse
voor deze concessie had kunnen tonen.
22 Is
dat niet het geval geweest, dan moet worden geconcludeerd dat er sprake is van
een ongelijke behandeling ten nadele van deze onderneming.
Tenslotte, terug naar C-470/13 (Generali-Providencia
Biztosító Zrt) voor wat betreft “wat
boven de drempel kan/mag, kan/mag ook onder de drempel”:
36 Als
een dergelijke uitsluitingsgrond mogelijk is op grond van richtlijn 2004/18, is
die grond des te meer gerechtvaardigd wanneer het gaat om overheidsopdrachten
die onder de desbetreffende drempelwaarde van artikel 7 van de richtlijn
blijven en derhalve niet zijn onderworpen aan de in de richtlijn vastgestelde
bijzondere en rigoureuze procedures (zie in die zin arrest Consorzio Stabile
Libor Lavori Pubblici, EU:C:2014:2063, punt 37).
Waarbij ‘bijzondere en rigoureuze procedures’ een nogal ‘bijzondere en rigoureuze
vertaling’ lijkt, gelet op bijvoorbeeld de Engelse (‘strict special procedures’) en Duitse (‘besonderen und strengen Verfahren’) tekst van de betreffende
rechtsoverweging van het arrest. Klaarblijkelijk is een en ander (echter) ‘ingestoken’
vanuit het Frans (‘procédures
particulières et rigoureuses’).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten