dinsdag 15 september 2015

‘ATI EAC’ revisited


Leuk om HvJEG 24 november 2005 in zaak C-331/04 (ATI EAC e.a.) weer eens terug te zien in Rechtbank Den Haag 7 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10546:


4.12.      Verder is van belang dat de UTI expliciet vermeldt dat het criterium Plan van Aanpak is onderverdeeld in een drietal subgunningscriteria: (i) Werkwijze na gunning, (ii) Communicatiemiddelen en (ii) Specials. Tevens wordt aangegeven hoeveel punten maximaal kunnen worden gescoord ter zake van ieder subgunningscriterium. In het PvA worden de subgunningscriteria vervolgens nader toegelicht. Voor wat betreft het criterium Communicatiemiddelen geeft het PvA in niet mis te verstane woorden aan dat met het oog op de beoordeling daarvan voorbeelden moeten worden ingediend van (i) een definitief ontwerp voor de presentatie aan de bewoners (een poster), (ii) een flyer voor de uitnodiging van de bewoners, met het oog op hun participatie, (iii) een persbericht over de uitvoering(splannen) en (iv) een bericht over de stand van zaken. In het midden kan blijven of deze vier items moeten worden beschouwd als een subsubgunningscriterium of niet. Voor een behoorlijk geïnformeerd en normaal oplettend inschrijver als Lappset moet duidelijk zijn geweest dat aan de hand van die (4) in te dienen stukken/voorbeelden wordt beoordeeld in hoeverre wordt voldaan aan (kwaliteits)eisen ter zake van het subgunningscriterium Communicatiemiddelen, waarna vervolgens de uiteindelijke score dienaangaande wordt vastgesteld. Mede nu uit het PvA niet kan worden afgeleid dat - qua belang - een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende items, is het alleszins redelijk en logisch dat bij de beoordeling aan elk ervan een gelijke waarde wordt toegekend, ofwel 6,25 per onderdeel. Lappset heeft dat ook moeten (kunnen) begrijpen. Daaraan doet niet af dat zulks niet uitdrukkelijk is aangegeven in de aanbestedingsstukken. Te minder nu achteraf - na ontvangst van de inschrijvingen - nadere (sub)criteria mogen worden voorzien van een weging, mits (a) daardoor geen wijziging wordt aangebracht in de bekendgemaakte nadere criteria, (b) de nadere weging geen elementen bevat die de voorbereiding van de inschrijvingen hadden kunnen beïnvloeden, indien die elementen vooraf bekend zouden zijn geweest en (c) bij de vaststelling van de nadere weging geen elementen in aanmerking zijn genomen die discriminerend kunnen werken jegens een inschrijver (HvJ EG 24 november 2005, nr. C-331/04 [ATI EAC]). Gesteld noch gebleken is dat aan die voorwaarden niet is voldaan.

Hetgeen mij aannemelijk lijkt. Ooit schreef ik ook (zie KW Legal, Publicaties 2005, ‘Specificeren van subgunningscriteria (ATI EAC e.a.)’:


1.            Onderhavige zaak C-331/04 is, hoewel gewezen onder de oude Richtlijnen Diensten en Nutssectoren, voldoende illustratief voor het huidige recht, danwel past voldoende in het kader van c.q. de (codificatie-) gedachte achter artikel 53 lid 2 Richtlijn 2004/18/EG en artikel 54 van het BAO.
2.            Dat wanneer gewerkt wordt met subgunningscriteria waaraan een verschillend belang wordt gehecht, die subgunningscriteria en het betreffende belang daarvan, maar beter tijdig bekend kunnen worden gemaakt. Het valt immers alsdan niet uit te sluiten, dat er (dan) elementen aanwezig zijn die, indien zij bij de voorbereiding van de offertes bekend waren geweest, deze voorbereiding hadden kunnen beïnvloeden.
3.            Dat, hoewel het Hof geen absoluut verbod wenst uit te spreken, het feitelijk praktisch slechts mogelijk (geoorloofd) zal zijn een nadere onderverdeling (van punten) te maken, wanneer die onderverdeling in gelijke mate (gelijk aantal punten) wordt gemaakt. Ook hier geldt immers dat een verschil in puntentoedeling, een element is dat de voorbereiding van offertes zou kunnen beïnvloeden. (Waar richt een inschrijver met recht zijn aandacht meer of minder op?)

‘ATI EAC’ is van belang en relevant in verband met (sub-) gunningscriteria en de (vereiste) ‘transparantie’ dienaangaande. Zie bijvoorbeeld:


21          Voorts zij eraan herinnerd dat de door een aanbestedende dienst vastgestelde gunningscriteria verband moeten houden met het voorwerp van de opdracht, de aanbestedende dienst geen onvoorwaardelijke keuzevrijheid mogen geven, uitdrukkelijk vermeld moeten zijn in het bestek of in de aankondiging van de opdracht, en de fundamentele beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie moeten eerbiedigen (zie in die zin arrest Concordia Bus Finland, reeds aangehaald, punt 64).
22          In het kader van de onderhavige zaak moet er meer in het bijzonder op worden gewezen, dat de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel beantwoordt aan de hoofddoelstelling van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten (zie arrest Concordia Bus Finland, reeds aangehaald, punt 81) en dat de inschrijvers zich in een gelijke positie moeten bevinden, zowel in de fase van voorbereiding van hun aanbiedingen als bij de beoordeling ervan door de aanbestedende dienst (zie in die zin arrest van 18 oktober 2001, SIAC Construction, C-19/00, Jurispr. blz. I‑7725, punt 34).
23          Ook zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 36 van richtlijn 92/50 en artikel 34 van richtlijn 93/38 al de desbetreffende criteria uitdrukkelijk in het bestek of in de aankondiging van de opdracht moeten worden vermeld, zo mogelijk in afnemende volgorde van het belang dat eraan wordt gehecht, zodat de aannemers van het bestaan en de strekking ervan kennis kunnen nemen (zie arrest Concordia Bus Finland, reeds aangehaald, punt 62).
24          Teneinde de inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie te verzekeren, is voorts van belang dat alle elementen die door de aanbestedende dienst in aanmerking worden genomen ter bepaling van de economisch voordeligste aanbieding, en, indien mogelijk, het relatieve belang van deze criteria, bij de potentiële inschrijvers bekend zijn wanneer deze hun offertes voorbereiden (zie in die zin arresten van 25 april 1996, Commissie/België, C-87/94, Jurispr. blz. I-2043, punt 88, en 12 december 2002, Universale-Bau e.a., C-470/99, Jurispr. blz. I‑11617, punt 98).
[-]
26          In dit verband moet in de eerste plaats worden nagegaan of, gelet op alle relevante gegevens van het hoofdgeding, het besluit om tot deze weging over te gaan wijziging heeft gebracht in de in het bestek vastgelegde criteria voor gunning van de opdracht.
27          Indien dit het geval zou zijn, zou dit besluit in strijd zijn met het gemeenschapsrecht.
28          In de tweede plaats moet worden beoordeeld of voornoemd besluit elementen bevat die, indien zij bij de voorbereiding van de offertes bekend waren geweest, deze voorbereiding hadden kunnen beïnvloeden.
29          Indien dit het geval zou zijn, zou dit besluit in strijd zijn met het gemeenschapsrecht.
30          In de derde plaats moet worden nagegaan of het aanbestedingscomité bij zijn besluit tot weging over te gaan, elementen in aanmerking heeft genomen die discriminerend kunnen werken jegens een van de inschrijvers.
31          In dit geval zou genoemd besluit in strijd zijn met het gemeenschapsrecht.

Maar, nu we het over ‘transparantie’ hebben. Is/was (de casus) Rechtbank Den Haag 7 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10546 wel een duidelijke (‘transparante’) zaak/aangelegenheid voor alle ‘betrokkenen’?

Ik heb zo mijn twijfels.

De duur van de aanbestedingsprocedure doet (wellicht) anders vermoeden:

2.5.        Op de aanbesteding hebben veertien partijen ingeschreven, waaronder (op 24 november 2014) Lappset.
2.6.        Op 10 december 2014 heeft Servicepunt haar gunningsbeslissing kenbaar gemaakt, maar deze heeft zij op 16 december 2014 weer ingetrokken. Vervolgens volgde op 5 januari 2015 een nieuwe gunningsbeslissing. Op 23 februari 2015 heeft Servicepunt ook die beslissing weer ingetrokken.
2.7.        Bij brief van 21 mei 2015 heeft Servicepunt het volgende bericht aan Lappset:
[-]
2.8.        Op 3 juni 2015 heeft Lappset bezwaar gemaakt tegen de gunningsbeslissing en verzocht en gesommeerd om over te gaan tot heraanbesteding. Hierop heeft Servicepunt - bij brief van 9 juni 2015 - aangegeven haar gunningsbeslissing te handhaven.

En echt duidelijk vind ik een ‘combi’ van een absolute en een relatieve beoordelingsmethodiek niet. Althans, een en ander kan (klaarblijkelijk) tot onduidelijkheid aanleiding geven:

4.4.        Voor zover Lappset voormelde stelling voor wat betreft de onderdelen ontzorging en snelheid heeft willen handhaven, kan zij daarin niet worden gevolgd. Op zichzelf is juist dat de in paragraaf 3.1 van de UTI opgenomen tabel in verband met fase 3 van de beoordelingsprocedure neerkomt op een absolute beoordelingssystematiek. Uit de UTI volgt echter ook dat het PvA op het Negometrix-platform integraal onderdeel uitmaakt van de aanbestedingsdocumenten. Het PvA vermeldt uitdrukkelijk dat de inschrijvingen voor wat betreft de onderdelen ontzorging en snelheid "naar rato", ofwel relatief, zullen worden beoordeeld. Gelet hierop heeft Lappset, als behoorlijk geïnformeerd en normaal oplettend inschrijver, moeten (kunnen) begrijpen, dat ter zake van die (twee) onderdelen wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de inschrijvingen op een absolute wijze worden beoordeeld.

Overigens, was die ‘absolute beoordelingssystematiek’ (eigenlijk) wel zo’n ‘gegeven’? R.o. 2.3 van het vonnis (bij antwoord ‘goed’) doet (wellicht) anders vermoeden:

De gegeven informatie is volledig in overeenstemming met de verwachtingen van de opdrachtgever, de informatie is projectgericht en voldoet daarmee aan de verwachtingen van de opdrachtgever. Er is sprake van positief onderscheidend vermogen ten opzichte van overige dienstverleners. Toont hoogwaardige kwaliteit van dienstverlening.

Er is sprake van positief onderscheidend vermogen ten opzichte van overige dienstverleners.” duidt toch op een ‘relatieve beoordelingsmethodiek’?

Terzijde: De betreffende uitleg van de beoordeling kan ertoe leiden, dat geen enkele inschrijver ‘goed’ scoort. Terwijl (daarentegen) alle inschrijvingen feitelijk en praktisch wel ‘goed’ kunnen zijn (maar omdat iedereen feitelijk ‘goed’ scoort…. Is er geen ‘onderscheidend vermogen’).

En in het kader van de in de aanbestedingsprocedure beoogde objectiviteit en ‘transparantie’: Wat zijn dan de ‘verwachtingen van de opdrachtgever’? Ik ben niet zo’n voorstander van dit soort beoordelingen. Vraag me wel af, waarom ondernemers tijdens de inlichtingenronde (dan) niet (vaker) naar de concrete ‘verwachtingen van de opdrachtgever’ vragen.

En in de praktijk blijkt, dat de ‘gemiddelde score’ (r.o. 2.3 vonnis):

Vervolgens worden de waarderingen van de individuele beoordelaars per subgunningcriterium opgeteld en gedeeld door het aantal beoordelaars om tot een gemiddelde score per subgunningcriterium te komen.

niet zelden inhoudelijk tot ‘motiveringsproblemen’ aanleiding kan geven. Bijvoorbeeld wanneer ‘de (uiteindelijk berekende gemiddelde) uitkomst’ ergens tussen bijvoorbeeld ‘redelijk’ en ‘voldoende’ of ‘voldoende’ en ‘goed’ uitkomt. Hoe motiveer je een en ander? Niet inhoudelijk, maar slechts (‘formeel’) op basis van een vooraf gecommuniceerde gunningsmethodiek (waarover niet geklaagd is). Wellicht duidt r.o. 4.7 van het vonnis hier op:

Verder heeft Lappset aangevoerd dat de beoordeling lijdt aan een gebrek, aangezien de resultaten ervan niet herleidbaar zijn tot de beoordelingssystematiek, zonder deze geweld aan te doen. In dat verband verwijst zij naar de gemiddelde waarderingen van haar inschrijving ter zake van deskundigheid en uniciteit van de speelaanleidingen van respectievelijk 0,57083 en 0,51667, zoals deze blijken uit de door Lappset - als productie 13 - overgelegde scorematrix. Hieraan moet reeds worden voorbijgegaan omdat Lappset dit voor het eerst op de zitting naar voren heeft gebracht, zodat Servicepunt zich daartegen niet (meer) behoorlijk heeft kunnen verweren. Daar komt bij dat niet valt in te zien waarom Lappset Servicepunt daarmee niet eerder heeft kunnen confronteren. Voorts beschikt de voorzieningenrechter niet over voldoende expertise om de juistheid van die stelling te (kunnen) beoordelen. Overigens heeft Servicepunt - in reactie op de onderhavige stellingen van Lappset - op de zitting onweersproken aangevoerd dat, voor zover zou blijken dat voormelde gemiddelde waarderingen niet correct zijn, sprake is van een klein rekenfoutje, dat eenvoudig kan worden hersteld en niet kan leiden tot heraanbesteding.

En dit (r.o. 2.3 vonnis) zou ik (ook) nooit doen:

Om tot een evenwichtige totaalbeoordeling te komen wordt elk onderdeel in maximaal twee fasen beoordeeld:
• als na de eerste beoordeling het verschil per onderdeel tussen de hoogste beoordeling en de laagste 50% of minder bedraagt worden deze waarderingen definitief;
• als na de eerste beoordeling het verschil per onderdeel tussen de hoogste beoordeling en de laagste meer dan 50% bedraagt wordt zeer waarschijnlijk niet op een gelijke manier beoordeeld en wordt de schijn gewekt dat de beoordeling niet objectief is. Daarom volgt een overlegronde waarin de beoordelaars hun beoordeling toelichten en waar nodig aanpassen om tot een verschil van maximaal 50% te komen waarna dit de definitieve waarderingen worden.

Alles duidelijk (‘transparant’) in deze zaak voor mij? Nee. Het zal toch niet aan (het) ‘Negometrix (-platform)’ liggen met zijn ‘automatische beslisintelligentie’?

En dan moeten de minicompetities wellicht (r.o. 2.3 vonnis):

Opdrachtgever heeft de intentie om raamovereenkomsten af te sluiten ten behoeve van het leveren en plaatsen van speeltoestellen, sporttoestellen, veiligheidsondergronden en speelaanleidingen, verspreid over diverse locaties. Hiertoe is de aanbestedende dienst voornemens een raamovereenkomst af te sluiten met vijf inschrijvers.

nog komen……….


Geen opmerkingen:

Een reactie posten