woensdag 9 maart 2016

De “lichte regeling” en artikel 2.6.4 Wmo 2015


Rechtbank Noord-Holland 25 februari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:1730:


4.2.        […] Ingevolge deze bepalingen dient de aanbestedende dienst inschrijvers op gelijke en niet-discriminerende wijze te behandelen en dient zij transparant en proportioneel te handelen. Die voorschriften brengen allereerst mee dat de voorwaarden en modaliteiten die voor de aanbesteding gelden op duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze dienen te worden omschreven, zodat -kort gezegd- het voor de inschrijvers duidelijk is wat van hen wordt verwacht en de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem kunnen worden beoordeeld. Verder brengen zij mee dat de voorwaarden en modaliteiten ten aanzien van alle inschrijvers gelijkelijk in acht worden genomen (‘gelijk speelveld’).

4.3.        Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de Gemeenten zich in de onderhavige aanbesteding in onvoldoende mate aan deze voorschriften gehouden. […]

4.4.        Ook overigens kan de voorzieningenrechter niet anders dan tot de conclusie komen dat de Gemeenten onder het mom van het voeren van een aanbestedingsprocedure in feite met de inschrijvers hebben onderhandeld. […]

En par. 2 (onder I. Algemeen) van de Nota van toelichting met betrekking tot het ‘Ambtelijk concept Besluit van […] houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 inzake nadere regels over een inkoopplan voor maatschappelijke ondersteuning’ (internet-consultatieversie):

[…] Het college blijft verantwoordelijk voor de onderhandelingen met aanbieders over de prijs en de vertaling van de inhoudelijke eisen uit het door de gemeenteraad goedgekeurde inkoopplan in overeenkomsten met aanbieders. […]

Brengt mij op het volgende.

Uit het Voorstel van wet (tot) ‘Wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU’ (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 329, nr. 2 HERDRUK) lijkt te volgen, dat er in beginsel de nodige (uitvoerings-) vrijheid bestaat met betrekking tot (de ‘inrichting van’) de nieuwe ‘procedure voor sociale en andere specifieke diensten’. Zie namelijk:

Artikel 2.38
1.            De aanbestedende dienst kan voor sociale en andere specifieke diensten als bedoeld in bijlage XIV van richtlijn 2014/24/EU de procedure voor sociale en andere specifieke diensten toepassen.
2.            Voor overheidsopdrachten betreffende diensten voor gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening zoals opgenomen in bijlage XIV van richtlijn 2014/24/EU, wordt de procedure voor sociale en andere specifieke diensten toegepast, tenzij de aanbestedende dienst anders beslist.

BD
Artikel 2.39 wordt als volgt gewijzigd:
a.            Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1.            In de aanhef wordt «de procedure voor B-diensten» vervangen door: de procedure voor sociale en andere specifieke diensten.

2.            Onder lettering van de onderdelen a tot en met d in b tot en met e wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
a.            maakt een vooraankondiging of een aankondiging van de overheidsopdracht bekend;.

3.            De onderdelen d en e (nieuw) komen te luiden:
d.            kan de overeenkomst sluiten;
e.            maakt de aankondiging van de gegunde overheidsopdracht bekend.

b.            Het tweede lid komt te luiden:
2.            Bij toepassing van de procedure voor sociale en andere specifieke diensten zijn uitsluitend de paragrafen 2.3.1.2, 2.3.2.1, 2.3.2.2 en 2.3.3.1, afdeling 2.3.4 en paragraaf 2.3.8.9 van hoofdstuk 2.3 van toepassing.

c.            Het derde lid vervalt.

Die vrijheid volgt feitelijk ook uit Bijlage V, Deel H ‘Inlichtingen die in aankondigingen van opdrachten ten aanzien van opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten moeten worden opgenomen (als bedoeld in artikel 75, lid 1)’ van Richtlijn 2014/24/EU. En/of uit Bijlage V, Deel I ‘Inlichtingen die in vooraankondigingen voor sociale en andere specifieke diensten moeten worden opgenomen (als bedoeld in artikel 75, lid 1)’ van Richtlijn  2014/24/EU.

Alsmede (ook) uit het ‘formulier’ NL-F21 (Sociale en andere specifieke diensten overheidsopdrachten Richtlijn 2014/24/EU) dat te vinden is op simap.ted.europa.eu.

Ik schreef al eens eerder over de (‘vrijheid’ met betrekking tot de) “lichte regeling”:


Hoe ‘licht’ en/of ‘inrichtings-vrij’ een en ander in het voorkomend geval in de Wmo 2015-praktijk daadwerkelijk zal zijn, moet echter (ook om een andere reden) nog blijken.

Ingevolge artikel 2.6.4 Wmo 2015 geldt (immers):

1.            Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.
2.            Indien de levering van een voorziening wordt aanbesteed, gunt het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving en maakt in de aankondiging van de overheidsopdracht bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van het criterium economisch meest voordelige inschrijving, waarbij in ieder geval het nadere criterium kwaliteit wordt gesteld.
3.            In afwijking van artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 kan het college een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen.

En uit artikel 2.6.6 lid 1 Wmo 2015 volgt:

Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Het Voorstel van wet (tot) ‘Wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU’ beoogt geen wijziging van de Wmo 2015.

Het Voorstel van wet voornoemd vermeldt wel (onder meer):

DX
Artikel 2.114 wordt als volgt gewijzigd:
a.            Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2.            De economisch meest voordelige inschrijving wordt door de aanbestedende dienst vastgesteld op basis van de:
a.            beste prijs-kwaliteitverhouding,
b.            laagste kosten berekend op basis van kosteneffectiviteit, zoals de levenscycluskosten, bedoeld in artikel 2.115a, of
c.            laagste prijs.
               […]

Combineert men een en ander met bijvoorbeeld het hieronder bepaalde in Overweging 90 Richtlijn 2014/24/EU (of zo nodig met artikel 67 Richtlijn 2014/24/EU) dat (ook) relevant is in verband met artikel 2.114 Aanbestedingswet:

Om tot een objectieve vergelijking van de relatieve waarde van de inschrijvingen te kunnen komen en aldus, onder omstandigheden van effectieve mededinging, te kunnen bepalen welke inschrijving de economisch meest voordelige is, dient de gunning van de opdracht te geschieden op basis van objectieve criteria die ervoor zorgen dat de beginselen transparantie, non-discriminatie en  gelijke behandeling in acht worden genomen. Uitdrukkelijk moet worden bepaald dat bij het vaststellen van de economisch meest voordelige inschrijving de beste prijs- kwaliteitsverhouding bepalend is; deze moet altijd een prijs- of kostenelement bevatten. […]

En met bijvoorbeeld Bijlage V, Deel J ‘Inlichtingen die in aankondigingen van gegunde opdrachten ten aanzien van opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten moeten worden opgenomen (als bedoeld in artikel 75, lid 2)’ sub 4 en 5:

4.            Aantal ontvangen inschrijvingen.
5.            Betaalde prijs of prijzen (maximum/minimum).

Dan ziet men onder meer, dat ‘prijs’ niet weggedacht kan/mag worden. Dat ‘boven de drempel’ een ‘(voor-) aankondiging’ aan de orde is. En dat de ‘procedure voor sociale en andere specifieke diensten’ uit de Aanbestedingswet in artikel 2.6.4 Wmo 2015 nader genormeerd is door (toepassing van) het gunningscriterium ‘economisch meest voordelige inschrijving’.

In diverse gevallen fungeert de ‘(voor-) aankondiging’ als een ‘oproep tot mededinging’. Zie bijvoorbeeld ‘formulier’ NL-F21 (simap.ted.europa.eu) en de artikelen 75 lid 1, 48 lid 2, 49 en 51 van Richtlijn 2014/24/EU. Het kan alsdan moeilijk worden volgehouden, dat dan niet ‘wordt aanbesteed’ als genoemd in artikel 2.6.4 lid 2 Wmo 2015.

En dan gaat het (uiteindelijk) feitelijk om (de beoordeling van) ‘inschrijvingen’. Zie daartoe bijvoorbeeld artikel 67 lid 4 Richtlijn 2014/24/EU:

Gunningscriteria mogen er niet toe leiden dat de aanbestedende dienst onbeperkte keuzevrijheid heeft. Zij waarborgen de mogelijkheid van daadwerkelijke mededinging en gaan vergezeld van specificaties aan de hand waarvan de door de inschrijvers verstrekte informatie daadwerkelijk kan worden getoetst om te beoordelen hoe goed de inschrijvingen aan de gunningscriteria voldoen. In geval van twijfel, controleren de aanbestedende diensten effectief de juistheid van de door de inschrijvers verstrekte informatie en bewijsmiddelen.

Of (ook) het nieuwe artikel 2.113a lid 1 Aanbestedingswet.

Inschrijvingen - die dus (ook) altijd in verband met het vaststellen van de economisch meest voordelige inschrijving een prijs- of kostenelement moeten bevatten - vergen feitelijk (onder meer) een uiterste aanbestedingsdatum en -tijdstip. Een en ander in verband met (de) ‘gelijke behandeling’. Relevant zijn (immers) ‘de beginselen van transparantie en gelijke behandeling van ondernemers’ uit artikel 76 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU. En men vergelijkt daarbij bijvoorbeeld ook (zo nodig naar analogie) artikel 2.108 Aanbestedingswet.

En dan zou, mede vanwege (toepassing van) het gunningscriterium ‘economisch meest voordelige inschrijving’, de vrijheid tot bijvoorbeeld ‘onderhandelingen’ bij de ‘procedure voor sociale en andere specifieke diensten’ ter zake artikel 2.6.4 Wmo 2015 wel eens feitelijk beperkt kunnen zijn tot de bekende ‘regel’ uit bijvoorbeeld art. 2.23.1 ARW 2012 die omwille van de beginselen transparantie, non-discriminatie en gelijke behandeling (ook) ‘algemeen toepasbaar’ is:

Op verzoek van de aanbesteder kunnen besprekingen met inschrijvers plaatsvinden met het oog op een verduidelijking van de inhoud van hun inschrijving en van de eisen van de aanbesteder, voor zover dit niet strijdig is met de beginselen van het aanbestedingsrecht. Onderhandelingen met inschrijvers over fundamentele punten van de opdracht, waarvan de wijziging de mededinging kan vervalsen, en met name over de prijzen, zijn niet toegestaan.

Wie (dus) in verband met de ‘procedure voor sociale en andere specifieke diensten’ ter zake artikel 2.6.4 Wmo denkt zo maar ‘op zijn Nederlands’ te kunnen (gaan) onderhandelen, zou (dus) wel eens (zwaar) bedrogen uit kunnen komen.

Hetgeen eigenlijk (in algemene zin) ook niet vreemd is. (Prijs-) Onderhandelingen verhouden zich (zeer) waarschijnlijk (ook) niet met een effectieve en daadwerkelijke mededinging die feitelijk beoogd wordt met artikel 75 lid 1 en artikel 76 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU. Althans, het risico van bijvoorbeeld ‘favoritisme’, ‘willekeur’ en/of - zo nodig - ‘machtsmisbruik’ door de aanbestedende dienst is zeker niet (bij voorbaat) afwezig.

En zelfs bij de nieuwe ‘mededingingsprocedure met onderhandeling’ geldt ingevolge artikel 29 lid 3 Richtlijn 2014/24/EU (dan ook):

Tenzij in lid 4 anders is bepaald, wordt door de aanbestedende dienst met de inschrijvers over hun eerste en over elke daaropvolgende inschrijving, met uitzondering van de definitieve inschrijving in de zin van lid 7, onderhandeld, om de inhoud ervan te verbeteren.

Over de minimumeisen en de gunningscriteria wordt niet onderhandeld.

Een ‘(voor-) aankondiging’ in de vorm van een ‘oproep tot mededinging’ heeft (doorgaans) de nodige consequenties. Het zou (aldus) vanaf 18 april 2016 wel eens (echt) ‘spannend’ kunnen worden voor de vrijheid die de praktijk zich in het voorkomend geval vóór 18 april 2016 feitelijk veroorloofd heeft als gevolg van de ‘Bijlage II B diensten’ en de ‘procedure voor B-diensten’ (en - wellicht - bij gebreke van een juiste inschatting van de feitelijke aanbestedingsrechtelijke strekking van artikel 2.6.4 Wmo 2015).


Geen opmerkingen:

Een reactie posten