De klaarblijkelijke (beoogde) ‘mix’ van ‘preferred supplier’ en ‘preferred
partner’ heeft ook een (zijn) prijs………
Zie Rechtbank Den Haag 26 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4955:
2.7. De wensen 1.24 en 2.21
luiden (telkens):
"Het streven van de
umc's is om te excelleren. Daarom willen de umc's alleen samenwerken met
Leveranciers die een substantiële bijdrage leveren aan de realisatie van de
strategische doelstelling van de umc's op het gebied van excellent(e)
(topreferente) patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. De umc's
hebben als maatschappelijke taak een actieve bijdrage te leveren aan en zoveel
mogelijk voorop te lopen in de ontwikkeling van duurzame, innovatieve en
betaalbare gezondheidszorg en daarmee aan de gezondheid van mens en
maatschappij in Nederland en daarbuiten. Nog betere resultaten voor de
bevolking en maatschappij bereiken we door samenwerking in professionele
duurzame netwerken. In deze netwerken doen we kennis op, die we vergroten en
weer verspreiden.
Als onderdeel van de
gunning zal meegewogen worden hoe u als Leverancier en Preferred partner van de
umc's staat ten opzichte van deze maatschappelijke taak en op welke wijze u
denkt daar - voor de duur van de Raamovereenkomst inclusief verlengingsopties -
invulling aan ten geven.
Uitgangspunten:
(…)
• Samenwerking leidt voor het umc niet tot hogere
kosten, waaronder hogere inkoopprijzen;
(…)
• In het Plan van Aanpak worden geen bedragen en/of
ureninzet worden benoemd.
Plan van aanpak samenwerking:
Van u - als Preferred
partner van de umc's - wordt verwacht dat u een voorstel indient aangaande de
gewenste en mogelijke (strategische) samenwerking met een individueel umc en/of
eventueel NFO-breed c.q. met meerdere umc's. (…)"
[…]
3.2. Daartoe voert Boston - samengevat - het
volgende aan, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter.
[…]
(ix) de wensen 1.24 en 2.21 zijn in strijd
artikel 10h WMH en artikel 5 lid 4 GMH, aangezien de Ziekenhuizen de bereidheid
tot wetenschappelijke samenwerking door de leverancier rechtstreeks koppelt aan
de aanschaf van de uitgevraagde producten.
4.40. Het
laatste bezwaar van Boston tegen de aanbesteding komt er op neer dat de wensen
1.24 en 2.21 (zie onder 2.7) onrechtmatig zijn, omdat deze in strijd zijn met
zowel de WMH als de GMH, nu zij leiden tot ontoelaatbaar
gunstbetoon, en verboden interacties.
Dit bezwaar treft doel.
4.41. Teneinde
in de minicompetitie te voldoen aan de betreffende wensen, wordt van de
inschrijvers verwacht dat zij - in de vorm van een Plan van Aanpak - een
voorstel doen met betrekking tot hun kosteloze wetenschappelijke samenwerking
met één of meer ziekenhuizen. Op zichzelf is de beoogde samenwerking - onder
andere met het oog op de innovatie van de betreffende producten - toelaatbaar
en zelfs noodzakelijk. De koppeling van de samenwerking aan de aanbesteding -
in die zin dat het Plan van Aanpak wordt meegewogen bij de kwalitatieve
beoordeling van een inschrijving in de minicompetitie en kan leiden tot een
hogere score en daarmee mogelijk tot gunning van de opdracht - acht de
voorzieningenrechter echter niet toelaatbaar. Het aanbod tot kosteloze
samenwerking kan als gevolg daarvan immers invloed hebben op de beslissing van
een ziekenhuis betreffende de inkoop van bepaalde producten. Aldus is sprake
van een ontoelaatbaar gunstbetoon/verboden interactie. Dat door voldoening aan
de wensen (naar de mening van de Ziekenhuizen) slechts weinig punten kunnen
worden gescoord doet daaraan niet af. Die punten kunnen - hoe weinig ook -
doorslaggevend zijn bij de gunningsbeslissing. Tot slot valt niet in te zien
dat de gang van zaken moet worden aanmerkt als een toegestane vorm van
sponsoring.
Aanbesteden is ook faciliteren, mogelijk maken, aannemelijk maken e.d.
Lees ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten