Artikel 6: 91 BW luidt als volgt:
Als boetebeding wordt aangemerkt ieder beding waarbij
is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis
tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht
of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot
nakoming over te gaan.
Voor ‘vergoeding van schade’
kennen we ook artikel 6: 74 BW.
En voor ‘aansporing’ is het geen
vaststaand gegeven, dat je in een aanbestedingsprocedure voor jou, als
aanbestedende dienst, gewenst (toekomstig) gedrag daadwerkelijk zou kunnen
beïnvloeden en bepalen.
En mogelijk zou je het alsdan (juist) ook op een andere manier kunnen
of moeten doen. Bijvoorbeeld in de vorm van aantrekkelijke
uitvoeringsvoorwaarden en betalingscondities.
En ook Rechtbank Den Haag 4 januari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:54 is een
aandachtspunt in kwestie:
5.5. […] Niet
valt uit te sluiten dat [BV I] het boetebedrag heeft ingecalculeerd bij te late
levering, maar dat had Eurosalt ook kunnen doen. Bovendien is de oplegging van
een boete niet het enige mogelijke gevolg in geval van een
termijnoverschrijding. Een opdrachtnemer die met een te late levering de
betaling van het boetebedrag incalculeert, riskeert immers ook ontbinding van
de overeenkomst, een van de andere mogelijkheden die Rijkswaterstaat ten
dienste staan. Het incalculeren van het boetebedrag is dus geen simpel middel
waarmee automatisch de termijn van levering kan worden opgerekt, zoals Eurosalt
kennelijk veronderstelt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten