maandag 7 januari 2019

Boetebeding


Artikel 6: 91 BW luidt als volgt:

Als boetebeding wordt aangemerkt ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan.

Voor ‘vergoeding van schade’ kennen we ook artikel 6: 74 BW.

En voor ‘aansporing’ is het geen vaststaand gegeven, dat je in een aanbestedingsprocedure voor jou, als aanbestedende dienst, gewenst (toekomstig) gedrag daadwerkelijk zou kunnen beïnvloeden en bepalen.

En mogelijk zou je het alsdan (juist) ook op een andere manier kunnen of moeten doen. Bijvoorbeeld in de vorm van aantrekkelijke uitvoeringsvoorwaarden en betalingscondities.

En ook Rechtbank Den Haag 4 januari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:54 is een aandachtspunt in kwestie:


5.5.        […] Niet valt uit te sluiten dat [BV I] het boetebedrag heeft ingecalculeerd bij te late levering, maar dat had Eurosalt ook kunnen doen. Bovendien is de oplegging van een boete niet het enige mogelijke gevolg in geval van een termijnoverschrijding. Een opdrachtnemer die met een te late levering de betaling van het boetebedrag incalculeert, riskeert immers ook ontbinding van de overeenkomst, een van de andere mogelijkheden die Rijkswaterstaat ten dienste staan. Het incalculeren van het boetebedrag is dus geen simpel middel waarmee automatisch de termijn van levering kan worden opgerekt, zoals Eurosalt kennelijk veronderstelt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten