Ooit (zie deze
Blog) schreef ik:
“Waarom maak
ik zo’n punt van (dat) ‘gelijke kansen’?
Omdat bij de
‘aanname’ van ‘gelijke kansen’ vervolgens in de praktijk discussie ontstaat
omtrent de toepassing van uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen, het
beginsel van contracteringsvrijheid, de concrete inkoopbehoefte etc. etc…….”
Ik vind r.o. 4.11 (gedeeltelijk) van Rechtbank Limburg 14 juli 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:5115
hieronder daarom (dus) wel mooi en terecht:
“[…] Het beginsel
van gelijke behandeling van de inschrijvers heeft immers ten doel de
ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de aan een
(overheids)opdracht deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist dat alle
inschrijvers bij het opstellen van het in hun offertes gedane voorstel dezelfde
kansen krijgen. Het betekent derhalve dat voor deze offertes voor alle
mededingers dezelfde voorwaarden moeten gelden (vgl. r.o. 110, Succhi di
Frutta-arrest; ECLI:EU:C:2004:236).
Het in dit verband
door CPF naar voren gebrachte argument dat kleine ondernemingen dan geen kans
(nooit) zouden maken, omdat zij onzekere (hoge) investeringen zouden moeten
doen, voor een onzekere uitkomst, snijdt geen hout. Een onderneming die niet
voldoet aan de uitgevraagde voorwaarden bevindt zich per definitie immers niet
in hetzelfde speelveld. […]”
Lees verder ook:
En:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten