Hof Arnhem-Leeuwarden 19 november 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9911:
5.8 [appellanten]
betoogt verder dat de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (ABRvS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927) geïntroduceerde norm die
ertoe strekt dat bij de verdeling van schaarse vergunningen aan potentiële
gegadigden op een reële wijze mededingingsruimte moet worden geboden, naar
analogie mede van toepassing is op de uitgifte van schaarse grond. Daarvan is
volgens [appellanten] sprake bij een toplocatie midden in het centrum van Didam
waar een supermarkt kan worden gevestigd, zodat het zorgvuldigheids- en het
gelijkheidsbeginsel vergen dat alle potentiële gegadigden een kans krijgen die
schaarse grond te verkrijgen.
Het hof ziet dat anders. Een dergelijke
‘mededingingsnorm bij schaarse vergunningen’ is (nog) niet van toepassing op
gronduitgifte buiten de (in dit geval) aanbestedingsrechtelijke context. Voor
zover deze norm wél op grondverkoop door de overheid zou zien, dan geldt deze
bovendien enkel bij schaarste. [appellanten] heeft in dit kort geding niet
voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om schaarse ruimte die in het
centrum van [appellant 1] beschikbaar is voor een supermarkt, ook niet met de
verklaring van makelaar [makelaar] van 7 december 2018 (productie 19 van de
zijde van [appellanten] in eerste aanleg) dat er op dit moment geen vergelijkbare
locatie te koop wordt aangeboden. Een beroep op het arrest van dit hof van 3
december 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:9210) faalt reeds omdat de gemeente die in
die zaak was betrokken een potentiële koper (Bouwmarkt Epe) niet had laten
meedingen in weerwil van gedane toezeggingen. Van dergelijke toezeggingen van
de Gemeente tegenover [appellanten] is geen sprake.
Ik heb wel wat op en aan te merken met betrekking tot die (veronderstelde)
‘mededingingsnorm’.
Een en ander houdt verband met het, blijkbaar niet voor iedereen kenbare,
verschil tussen een ‘ondernemer’ en een ‘inschrijver’:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten