dinsdag 24 augustus 2021

Onnodig formalistisch

Rechtbank Den Haag 27 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9156 maakt de uitvoeringspraktijk niet makkelijk (-er):

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:9156


5.6.         Vervolgens is de vraag wat het gevolg dient te zijn van het feit dat er een eis in de aanbestedingsstukken staat vermeld die in redelijkheid op twee manieren kan worden uitgelegd en die door een inschrijver is uitgelegd op een andere wijze dan hoe deze uiteindelijk door de Staat blijkt te zijn bedoeld. De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn standpunt dat dat in dit concrete geval niet hoeft te leiden tot uitsluiting van Protinus en evenmin tot heraanbesteding. Terecht heeft de Staat in dat kader naar voren gebracht dat het aan de Staat is toe te rekenen dat Computacenter op het verkeerde been is gezet. Computacenter mag daarvan niet de dupe worden. Bovendien is het level playing field feitelijk niet geschaad, en levert het meenemen van de inschrijving van Computacenter in dit concrete geval geen strijd op met het gelijkheids- en transparantiebeginsel.

5.7.         Daartoe is redengevend dat de onderaannemers van Computacenter allemaal al de bij inschrijving ingediende UEA hebben ondertekend en dat hebben gedaan enkel voor het tonen van de bereidheid om op te treden als onderaannemer ten behoeve van het beroep op hun partnerstatussen en niet met enig ander doel. Daarmee is genoegzaam van die bereidheid gebleken, hetgeen het enige doel was van het vereiste van de indiening van formulier D. Daar komt bij dat volgens de onweersproken stelling van de Staat en Computacenter uit de door de Staat bij Computacenter opgevraagde interne correspondentie blijkt, dat Computacenter voorafgaand aan de inschrijving haar onderaannemers heeft benaderd met het verzoek om met het oog op dit doel de UEA te ondertekenen, welke ondertekening dus ook tijdig heeft plaatsgevonden. Dat Computacenter een concurrentievoordeel heeft gehad, omdat zij meer tijd heeft gehad om dit nog nĂ¡ de inschrijving te organiseren, waar andere inschrijvers dit onder tijdsdruk moesten zien te bewerkstelligen, zoals Protinus beweert, is dan ook niet juist. Daaraan doet niet af dat het D-formulier door Computacenter later (op verzoek van de Staat) alsnog is overgelegd.

5.8.         De Staat heeft immers slechts voor het geval het niet overleggen van formulier D als een kennelijke omissie zou moeten worden aangemerkt zoals bedoeld in paragraaf 4.16.1 van het BD, Computacenter volledigheidshalve verzocht de door de onderaannemers ondertekende formulieren D alsnog te overleggen. Computacenter heeft daaraan vervolgens binnen enkele dagen voldaan. Dat bevestigt nogmaals dat deze partijen als onderaannemer willen optreden voor Computacenter, zoals op basis van de eerdere stukken al objectief kon worden vastgesteld. Er is dan ook geen reden voor het gelasten van een heraanbesteding vanwege het feit dat Computacenter bij inschrijving geen formulieren D heeft ingediend.

5.9.         Een andere conclusie zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter onnodig formalistisch zijn en een te vergaand gevolg van een fout die te wijten is aan de aanbestedende dienst en die kan worden hersteld zonder dat de gelijke behandeling van inschrijvers en de eerlijke mededinging worden geschaad.

In het voorkomend geval mag je als inschrijver, in het kader van ‘meer tijd (gehad) dan je concurrenten’, je tijd (dus) blijkbaar praktisch en feitelijk ook (evengoed) aan andere zaken besteden, dan aan (de) ‘vormvereisten’ (‘invulformulier D’).

Zie voor schending van vormvereisten die wel hebben geleid tot uitsluiting: Rechtbank Den Haag 8 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8504, Rechtbank Den Haag 21 november 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13844 en Rechtbank Den Haag 16 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12464.

En lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/10/vormvereisten-if-you-cant-stand-heat.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten