http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:9156
5.6. Vervolgens is de vraag wat het gevolg
dient te zijn van het feit dat er een eis in de aanbestedingsstukken staat
vermeld die in redelijkheid op twee manieren kan worden uitgelegd en die door
een inschrijver is uitgelegd op een andere wijze dan hoe deze uiteindelijk door
de Staat blijkt te zijn bedoeld. De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn
standpunt dat dat in dit concrete geval niet hoeft te leiden tot uitsluiting
van Protinus en evenmin tot heraanbesteding. Terecht heeft de Staat in dat
kader naar voren gebracht dat het aan de Staat is toe te rekenen dat
Computacenter op het verkeerde been is gezet. Computacenter mag daarvan niet de
dupe worden. Bovendien is het level playing field feitelijk niet geschaad, en
levert het meenemen van de inschrijving van Computacenter in dit concrete geval
geen strijd op met het gelijkheids- en transparantiebeginsel.
5.7. Daartoe is redengevend dat de
onderaannemers van Computacenter allemaal al de bij inschrijving ingediende UEA
hebben ondertekend en dat hebben gedaan enkel voor het tonen van de
bereidheid om op te treden als onderaannemer ten behoeve van het beroep op hun
partnerstatussen en niet met enig ander doel. Daarmee is genoegzaam van die
bereidheid gebleken, hetgeen het enige doel was van het vereiste van de
indiening van formulier D. Daar komt bij dat volgens de onweersproken stelling
van de Staat en Computacenter uit de door de Staat bij Computacenter
opgevraagde interne correspondentie blijkt, dat Computacenter voorafgaand
aan de inschrijving haar onderaannemers heeft benaderd met het verzoek om
met het oog op dit doel de UEA te ondertekenen, welke ondertekening dus ook
tijdig heeft plaatsgevonden. Dat Computacenter een concurrentievoordeel heeft
gehad, omdat zij meer tijd heeft gehad om dit nog nĂ¡ de inschrijving te
organiseren, waar andere inschrijvers dit onder tijdsdruk moesten zien te
bewerkstelligen, zoals Protinus beweert, is dan ook niet juist. Daaraan doet
niet af dat het D-formulier door Computacenter later (op verzoek van de Staat)
alsnog is overgelegd.
5.8. De Staat heeft immers slechts voor het
geval het niet overleggen van formulier D als een kennelijke omissie zou moeten
worden aangemerkt zoals bedoeld in paragraaf 4.16.1 van het BD, Computacenter
volledigheidshalve verzocht de door de onderaannemers ondertekende formulieren
D alsnog te overleggen. Computacenter heeft daaraan vervolgens binnen enkele
dagen voldaan. Dat bevestigt nogmaals dat deze partijen als
onderaannemer willen optreden voor Computacenter, zoals op basis van de eerdere
stukken al objectief kon worden vastgesteld. Er is dan ook geen reden voor het
gelasten van een heraanbesteding vanwege het feit dat Computacenter bij
inschrijving geen formulieren D heeft ingediend.
5.9. Een andere conclusie zou naar het
oordeel van de voorzieningenrechter onnodig formalistisch zijn en een te
vergaand gevolg van een fout die te wijten is aan de aanbestedende dienst en
die kan worden hersteld zonder dat de gelijke behandeling van inschrijvers en
de eerlijke mededinging worden geschaad.
In het voorkomend geval mag je als inschrijver, in het kader van ‘meer tijd (gehad) dan je concurrenten’, je tijd (dus) blijkbaar praktisch en feitelijk ook (evengoed) aan andere zaken besteden, dan aan (de) ‘vormvereisten’ (‘invulformulier D’).
Zie voor schending van vormvereisten die wel hebben geleid tot uitsluiting: Rechtbank Den Haag 8 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8504, Rechtbank Den Haag 21 november 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13844 en Rechtbank Den Haag 16 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12464.
En lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2018/10/vormvereisten-if-you-cant-stand-heat.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten