‘Vertrouwen’, althans het ontbreken daarvan, vanuit verschillend
perspectief in Rechtbank Den Haag 27 september 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11184:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:11184
4.4. De
zelfreinigende maatregelen die Annehiel heeft beschreven, komen er in de kern
op neer dat zij in de arbeidsovereenkomsten met haar medewerkers bepalingen
heeft opgenomen die dwingen tot geheimhouding en tot het niet spreken met
derden over een aanbesteding en dat overtreding zal worden bestraft met
ontslag. Daarnaast heeft Annehiel meegedeeld dat ook haar directie zich
conformeert aan deze gedragsregels. In de visie van Staatsbosbeheer is het
enkele vastleggen van voornoemde verplichtingen onvoldoende om het vertrouwen
te herstellen en er zeker van te kunnen zijn dat die verplichting in de
toekomst ook correct zal worden nageleefd. Staatsbosbeheer heeft dat toegelicht
met de uitleg dat zij niet concreet heeft vernomen op welke wijze wordt geborgd
dat het verstoren van de mededinging in de toekomst niet meer gebeurt,
bijvoorbeeld door de vaststelling van een interne controlestructuur, geregelde
evaluatie met werknemers en/of opleiding. Die toelichting is niet
onbegrijpelijk en is in lijn met Europese regelgeving. Zo vermeldt Overweging
102 van richtlijn 2014/24/EU dat het bij zelfreinigende maatregelen onder meer
kan gaan om het opzetten van een interne controlestructuur voor toezicht op de
naleving. Vaststaat dat de (toelichting op) de zelfreinigende maatregelen van
Annehiel geen interne controlestructuur bevatten en evenmin andere
aanknopingspunten waaruit volgt op welke wijze Annehiel zal borgen dat zij de
mededinging in de toekomst niet zal verstoren. Dat Staatsbosbeheer de
uitwerking van de genomen maatregelen om die reden onvoldoende vindt en stelt
dat onvoldoende duidelijk is dat bepaalde praktijken daadwerkelijk niet meer
zullen voorkomen, kan daarom niet als evident onredelijk worden beschouwd.
4.5. De
voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de wijze waarop
Staatsbosbeheer Annehiel om een toelichting op de maatregelen heeft gevraagd,
niet ondeugdelijk is. Het is juist dat Staatsbosbeheer in de brief van 28 mei
2021 in algemene zin heeft gevraagd naar de werking en effectiviteit van de
maatregelen, maar het was aan Annehiel om daaraan concreet invulling te geven.
Staatsbosbeheer was niet gehouden zelf voorbeelden te geven van een
vertrouwenwekkende aanpak. Daarnaast heeft Staatsbosbeheer logischerwijs
gevraagd naar de mening van Annehiel over werking en effectiviteit van de
maatregelen, maar het is zonneklaar dat het oordeel over de betrouwbaarheid van
de maatregelen daarmee niet was voorbehouden aan Annehiel. Staatsbosbeheer
heeft in dezelfde brief immers ook expliciet opgemerkt dat het vervolgens aan
Staatsbosbeheer zelf was om te beslissen of het bewijs van betrouwbaarheid
toereikend is voor deelname aan de aanbestedingsprocedure. Daarmee moet ook
duidelijk zijn geweest voor Annehiel dat de al in de UEA gegeven toelichting
onvoldoende was.
4.6. De
voorzieningenrechter merkt tot slot op dat het feit dat Staatsbosbeheer
Annehiel recent in een andere aanbestedingsprocedure kennelijk abusievelijk -
ondanks het aangevinkte vakje van de ernstige beroepsfout in de UEA - wél heeft
laten deelnemen aan de gunningsfase, niet tot toewijzing van de vordering kan
leiden. Hoewel begrijpelijk is dat die slordige gang van zaken vragen oproept
bij Annehiel, moet deze zaak op de eigen merites worden beoordeeld. In de
andere aanbestedingsprocedure is de voorgeschreven toets van de gehanteerde
uitsluitingsgronden door een vergissing achterwege gebleven. Annehiel kon en
kan aan deze gemaakte fout niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de
uitsluitingsgrond, die eveneens van toepassing is in deze procedure, niet tot
haar uitsluiting zou (kunnen) leiden in andere aanbestedingen.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2021/09/marginale-toetsing.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten