vrijdag 3 september 2021

Marginale toetsing

De toepassing van (de) dwingende en facultatieve uitsluitingsgronden ligt in het huidige recht ‘genuanceerd’.

Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9680:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:9680

5.3.         De Nederlandse wetgever heeft artikel 57 van de Richtlijn, voor zover het de daarin voorgeschreven mogelijkheid van het door een ondernemer aantonen van diens betrouwbaarheid betreft, geïmplementeerd in artikel 2.87a Aw 2012, dat op 1 juli 2016 in werking is getreden. In dit artikel zijn tevens de maatregelen beschreven waarmee de betrouwbaarheid kan worden aangetoond. De op grond van de Richtlijn door een aanbestedende dienst uit te voeren proportionaliteitstoets is door de Nederlandse wetgever verankerd in artikel 2.87a lid 3, artikel 2.88 en de Gids Proportionaliteit (die op grond van artikel 1.10 Aw 2012 moet worden toegepast). De Aw 2012 verplicht een aanbestedende dienst dus om een inschrijver, waarop een verplichte dan wel facultatieve uitsluitingsgrond van toepassing is, in de gelegenheid te stellen zijn betrouwbaarheid aan de hand van genomen maatregelen aan te tonen. Tevens is een aanbestedende dienst gehouden om een proportionaliteitstoets uit te voeren bij de beoordeling of een inschrijver bij toepassing van een uitsluitingsgrond ook daadwerkelijk moet worden uitgesloten. Het beroep op het arrest van het HvJ EU van 14 december 2016 en het arrest van de Hoge Raad van 6 juli 2018 kan Noot dan ook niet baten. Deze arresten hebben betrekking op de uitleg van artikel 45, lid 2, van de met de inwerkingtreding van de Richtlijn ingetrokken Richtlijn 2004/18/ EG. In die zaak ging het om een aanbesteding onder de toepassing van het toen geldende Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao). Zowel Richtlijn 2004/18/EG als het BAO voorzag niet in een proportionaliteitstoets ingeval van de toepassing van de facultatieve uitsluitingsgrond ‘ernstige beroepsfout’. De toelichting op het Bao voorzag hierin wel. Het HvJ EU heeft in het kader van een daarover gestelde prejudiciële vraag geantwoord dat artikel 45, lid 2, van Richtlijn 2004/18 zich er niet tegen verzet dat een nationale regeling de aanbestedende dienst ertoe verplicht met toepassing van het evenredigheidsbeginsel te beoordelen of een inschrijver, die een ernstige beroepsfout heeft begaan, daadwerkelijk moet worden uitgesloten. Nu echter in de aanbestedingsstukken was opgenomen dat toepasselijkheid van deze uitsluitingsgrond zonder meer tot uitsluiting diende te leiden en het BAO niet in een proportionaliteitstoets voorzag, verzetten naar het oordeel van het HvJ EU het gelijkheids- en transparantiebeginsel zich in dat geval tegen toepassing van een proportionaliteitstoets. Deze zaak verschilt echter wezenlijk van de onderhavige, nu zowel de Richtlijn als de Aw 2012 de proportionaliteitstoets wel verplicht voorschrijft.

5.4.         De Aanbestedende Dienst en Munckhof hebben met juistheid opgemerkt dat een aanbestedende dienst de aan een inschrijver toekomende mogelijkheid tot het aantonen van zijn betrouwbaarheid en de proportionaliteitstoets niet in hun aanbestedingsstukken buiten toepassing kunnen verklaren. Daarmee zou immers in strijd met de Aw 2012 (en indirect de Richtlijn) worden gehandeld. Hiervan is - anders dan Noot betoogt - in de onderhavige aanbestedingsprocedure geen sprake. De Aanbestedingsleidraad is door de Aanbestedende Dienst geheel overeenkomstig de Aw 2012 (en daarmee dus eveneens overeenkomstig de Richtlijn) opgesteld en toegepast. Van de door gestelde ongeoorloofde wijziging van de inschrijfvoorwaarden na inschrijving is geen sprake. In de Aanbestedingsleidraad is immers in paragraaf 3.2 bepaald dat de aanbesteding plaatsvindt onder toepassing van de Aw 2012, waarin - zoals hiervoor is overwogen - het aantonen van de betrouwbaarheid en de proportionaliteitstoets zijn geregeld. Weliswaar is in paragraaf 6.2 van de Aanbestedingsleidraad bepaald dat toepasselijkheid van een of meerdere uitsluitingsgronden leidt tot uitsluiting van de verdere aanbestedingsprocedure, maar deze bepaling moet worden gelezen in de context van de hiervoor geschetste bepalingen in de Aw 2012 en de overige aanbestedingsstukken, waaronder het UEA. In het door de Aanbestedende Dienst ter beschikking gestelde UEA wordt inschrijvers op wie een uitsluitingsgrond van toepassing is, immers de mogelijkheid geboden toe te lichten welke ‘zelfreinigende’ maatregelen zijn genomen, waaruit de betrouwbaarheid van de inschrijver blijkt. Het feit dat deze mogelijkheid in het UEA wordt geboden, heeft tot gevolg dat de Aanbestedende Dienst de door de desbetreffende inschrijver in zijn UEA beschreven maatregelen, die daarmee immers onderdeel zijn geworden van de inschrijving, inhoudelijk moet toetsen en mede op grond van die toetsing zal moeten beslissen of uitsluiting in de gegeven omstandigheden proportioneel is.

5.5.         De Aanbestedende Dienst heeft de door Munckhof genomen maatregelen overeenkomstig de Aw 2012 en de Aanbestedingsleidraad inhoudelijk getoetst en is tot het oordeel gekomen dat Munckhof haar betrouwbaarheid hiermee voldoende heeft aangetoond en dat haar uitsluiting - mede gelet op de aard en duur van de tekortkoming bij de uitvoering van de eerdere overheidsopdracht - disproportioneel zou zijn. Ter zitting heeft Noot het standpunt ingenomen dat het door Munckhof geleverde bewijs van betrouwbaarheid ontoereikend is en dat de Aanbestedende Dienst dus ten onrechte van uitsluiting van Munckhof heeft afgezien. Dit betoog wordt gepasseerd. In de eerste plaats is daartoe van belang dat Noot dit standpunt eerst ter zitting heeft ingenomen. Zoals Munckhof en de Aanbestedende Dienst terecht opmerken, zijn zij hierdoor in hun verweermogelijkheden geschaad. Nu niet valt in te zien waarom Noot dit standpunt niet reeds bij dagvaarding had kunnen innemen, staan de eisen van een goede procesorde aan een inhoudelijke beoordeling van dit argument in de weg. Daarnaast tekent de voorzieningenrechter - ten overvloede - aan dat de lat voor ingrijpen in dergelijke beslissingen van een aanbestedende dienst hoog ligt. Zoals de Aanbestedende Dienst met juistheid heeft gesteld, kan een op basis van door een inschrijver aangeleverde bewijsstukken genomen beslissing van een aanbestedende dienst over de toepassing van een uitsluitingsgrond in een concreet geval in rechte slechts marginaal worden getoetst. Er is in dit verband dus uitsluitend plaats voor rechterlijk ingrijpen bij evident onjuiste beslissingen van de aanbestedende dienst. Dat daarvan in het geval van Munckhof sprake is geweest, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden.

En ook Rechtbank Den Haag 18 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8951:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:8951

5.6.         Ten overvloede tekent de voorzieningenrechter nog aan dat - zoals de Gemeente met juistheid heeft gesteld - ook wanneer er een verplichte of facultatieve uitsluitingsgrond op [A] van toepassing zou zijn geweest, dit niet zonder meer tot uitsluiting van [A] had hoeven leiden. In artikel 2.87a, lid 1, Aw 2012 is immers bepaald dat de aanbestedende dienst de inschrijver in dat geval in de gelegenheid moet stellen te bewijzen dat hij voldoende maatregelen heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen. Op grond van artikel 2.87 a, lid 2, Aw 2012 dient de inschrijver aan te tonen dat hij - voor zover van toepassing - a) schade die voortvloeit uit veroordelingen voor strafbare feiten als bedoeld in artikel 2.86 Aw 2012 of uit fouten als bedoeld in artikel 2.87 Aw 2012 heeft vergoed of heeft toegezegd te vergoeden, b) heeft bijgedragen aan opheldering van feiten en omstandigheden door actief mee te werken met de onderzoekende autoriteiten en c) concrete technische, organisatorische en personeelsmaatregelen heeft genomen die geschikt zijn om verdere strafbare feiten of fouten te voorkomen. Indien de aanbestedende dienst het door de inschrijver aangeleverde bewijs toereikend acht, wordt de betrokken inschrijver niet uitgesloten. In artikel 2.88 Aw 2012 is verder nog bepaald dat de aanbestedende dienst onder meer kan afzien van toepassing van verplichte of facultatieve uitsluitingsgronden indien naar zijn oordeel uitsluiting niet proportioneel is met het oog op de verstreken tijd sinds de veroordeling/fout en het voorwerp van de opdracht. De Gemeente heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de beslissing om - rekening houdend met de ernst en de bijzondere omstandigheden van gepleegde strafbare feiten of gemaakte fouten - na aanlevering van bewijsstukken al dan niet tot uitsluiting over te gaan, in rechte slechts zeer marginaal kan worden getoetst. Er is in dit verband dus uitsluitend plaats voor rechterlijk ingrijpen bij evident onjuiste beslissingen van de aanbestedende dienst.

Lees verder ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2021/01/self-cleaning-en-rechtstreekse-werking.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2016/12/uitsluitingsgronden-2.html


Geen opmerkingen:

Een reactie posten