Nog één uitstapje naar de Mededingingswet.
In mijn vorige Blog werd namelijk ook melding gemaakt van een ‘overtredingsbesluit’ van de ACM dat aandacht verdient. In dat ‘overtredingsbesluit’ heeft de ACM vastgesteld, dat de Mededingingswet (Wet Markt en Overheid) is overtreden omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bij de verhuur van het sportcentrum niet de integrale kosten heeft doorberekend.
Daartoe, in het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ingestelde hoger beroep, College van Beroep voor het bedrijfsleven 9 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:507:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2022:507
6.1 In
dit geval dient naar het oordeel van het College voor de vraag of al dan niet
sprake is van een economische activiteit uit te worden gegaan van de
(bruikleen, respectievelijk) verhuur van vastgoed met het oog op
sportbeoefening. Verhuur van vastgoed vindt in de regel plaats tegen een
vergoeding in de vorm van huurpenningen. Met de verhuur van vastgoed met het
oog op sportbeoefening concurreert appellant (in potentie) met andere
vastgoedverhuurders. Uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het HvJEU
volgt dat daarbij - anders dan appellant stelt - niet relevant is dat de
verhuuractiviteit niet door particuliere marktdeelnemers wordt uitgevoerd of
dat die verhuuractiviteit niet rendabel is. Dat er geen feitelijke concurrenten
zijn, zoals appellant stelt, zegt namelijk niets over de oorzaak daarvan en het
eventuele bestaan van potentiële concurrentie. Zo acht het College het niet
onaannemelijk dat de manier waarop de gemeente sinds lange tijd heeft
samengewerkt met [naam 7] van invloed is geweest op de huidige marktsituatie.
Het College oordeelt, gelet op het voorgaande, dat de verhuur van vastgoed met
het oog op sportbeoefening in beginsel een economische activiteit is in de zin
van artikel 25i, eerste lid, van de Mw.
[…]
7.1 In
deze zaak ligt de vraag voor of de (bruikleen, respectievelijk) verhuur van
vastgoed met het oog op sportbeoefening dient ter uitoefening van
overheidsgezag. Naar het oordeel van het College is dat hier niet het geval. De
activiteiten van de gemeente als (bruikleengever, respectievelijk) verhuurder
van de vastgoedaccommodatie ten behoeve van sportbeoefening staan los van de
wijze van verwerving van de [naam 5] en het [naam 6] , daargelaten de vraag of
deze verwerving op zich als uitoefening van overheidsgezag kan worden gezien.
Nadat [naam 7] appellant had geïnformeerd voornemens te zijn de exploitatie van
de [naam 5] op termijn te zullen beëindigen en niet over te zullen gaan tot
realisatie van een nieuwbouwfaciliteit, heeft appellant er voor gekozen het
[naam 6] (minnelijk) te verwerven ter voorkoming van onteigening om vervolgens
zelf een nieuw sportcentrum te realiseren. De bruikleen van de [naam 5] en de
daaropvolgende verhuur van sportcentrum [naam 8] (voor een zeer lange periode
van 40 jaar) waren geen noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van
de bevoegdheden in het kader van de onteigeningsprocedure, en dienen om die
reden daarvan gescheiden te worden bezien.
[…]
11. Artikel
5, eerste lid, onder aanhef en c, van het Besluit M&O bepaalt dat
vermogenskosten in aanmerking moeten worden genomen bij de kostendoorberekening
bedoeld in artikel 25i, eerste lid, van de Mw. Dat betekent dat de kosten van
sportcentrum [naam 8] moeten worden betrokken in de kostendoorberekening.
Artikel 6 van het Besluit M&O bepaalt dat bij de kosten die betrekking
hebben op activa uit moet worden gegaan van de jaarstukken, voor zover deze
relevante gegevens betreffende die activa bevatten, en van de regels die bij of
krachtens wet inzake de waardering en afschrijving van activa zijn bepaald,
onverlet het bepaalde in artikel 3 van het Besluit M&O. Uit de Nota van
toelichting bij het Besluit M&O (Staatsblad 2012, 255, blz. 10) volgt dat,
indien de jaarstukken niet voldoende informatie bevatten om de afschrijvings-
en operationele kosten van activa te kunnen bepalen, deze kosten kunnen worden berekend
aan de hand van gegevens over bijvoorbeeld de historische aanschafprijs of de
vervangingswaarde. Uit de toepasselijkheid van de gegevens van de jaarstukken
blijkt reeds dat niet per definitie van de historische kostprijs dient te
worden uitgegaan. ACM is bij het overtredingsbesluit uitgegaan van de waarde
zoals vermeld in de jaarstukken, zijnde de historische kostprijs. Appellant
heeft geen bijzondere omstandigheden genoemd waardoor de in de jaarstukken
genoemde historische kostprijs in dit geval niet als uitgangspunt kon dienen.
ACM is daarom terecht uitgegaan van de gegevens in de jaarstukken.
12. ACM
heeft in een overweging ten overvloede bij het overtredingsbesluit de
exploitatiebijdrage in aanmerking genomen bij de kostendoorberekening. Appellant
heeft ter zitting toegelicht dat de exploitatiebijdrage, naar het oordeel van
de Europese Commissie, geen steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107,
eerste lid, van het VWEU. Dat betekent dat het niet zo is dat hoofdstuk 4b van
de Mw voor de exploitatiebijdrage op grond van artikel 25h, vierde lid, van de
Mw niet van toepassing is. Het College komt daarom wel toe aan de beoordeling
of de exploitatiebijdrage mee moet worden genomen in de kostendoorberekening in
de zin van artikel 25i, eerste lid, van de Mw. Artikel 5, eerste lid, van het
Besluit M&O bevat geen limitatieve opsomming van kosten die bij de
kostendoorberekening mee moet worden genomen. Het rechtszekerheidsbeginsel
verzet zich er dus niet tegen dat ook andere kosten mee worden genomen bij de
kostendoorberekening.
13. Het
College is van oordeel dat ACM in dit geval, voor zover nodig, de
exploitatiebijdrage als kostenpost mocht betrekken bij de beoordeling van de
vaststelling van de hoogte van de integrale kosten van de verhuur van sportcentrum
[naam 8] . Daarbij betrekt het College dat de verhuur en de exploitatie van
sportcentrum [naam 8] beide in de HEX zijn opgenomen. In artikel 1, derde lid,
van deel I ‘Algemeen’ in de HEX is uitdrukkelijk overeengekomen dat de huur
enerzijds en het beheer en de exploitatie anderzijds onlosmakelijk met elkaar
zijn verbonden. De exploitatiebijdrage is dus direct gekoppeld aan de verhuur
van sportcentrum [naam 8] . Verder acht het College van belang dat in artikel
10, eerste lid, van deel III ‘Exploitatie’, in de HEX staat vermeld dat de
exploitatiebijdrage een algemene bijdrage is. Uit de HEX volgt dus niet dat de
exploitatiebijdrage enkel bestemd is voor de maatschappelijke activiteiten in
het sportcentrum [naam 8] . Ook is niet gebleken dat [naam 7] een gescheiden
boekhouding heeft, noch dat dit van [naam 7] door de gemeente wordt verlangd,
waaruit had kunnen volgen dat de exploitatiebijdrage enkel dient als bijdrage
voor de maatschappelijke activiteiten.
Een (bestuursorgaan van een) gemeente kan dus in dit soort gevallen, waar praktisch en feitelijk sprake is van ‘communicerende vaten’, de exploitatiebijdrage is namelijk onlosmakelijk verbonden met de economische activiteit die de gemeente uitvoert en vormt in feite een korting op de huurprijs en er is (ook) geen gescheiden boekhouding ‘maatschappelijk-commercieel’, nooit voldoen aan het bepaalde in artikel 25i lid 1 Mededingingswet:
Een bestuursorgaan dat economische activiteiten verricht, brengt de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening.
Door te verhuren en concreet een huurprijs te vragen ontstaan immers nieuwe gemeentelijke kosten, namelijk de kosten van de (verhoging van de) exploitatiebijdrage, die (dus) niet eerder zijn meegenomen als kosten in vorenbedoelde huurprijs. En de verhoging van de exploitatiebijdrage volgt steeds de verhoging van de huurprijs.
Zie bijvoorbeeld de beginsituatie:
Huur: 100
Exploitatiebijdrage: 100
ACM en CBB: “Fout! Strijd met de gedragsregel met betrekking tot (de) ‘kostendoorberekening’, want de exploitatiebijdrage zit niet in de huurprijs. Je hebt niet alle gemeentelijke kosten in de huurprijs zitten. De huurprijs moet (dus) 200 zijn.”
En de daaropvolgende nieuwe situatie:
Huur: 200
Exploitatiebijdrage: 200
ACM en CBB: “Fout! Strijd met de gedragsregel met betrekking tot (de) ‘kostendoorberekening’, want de exploitatiebijdrage zit niet in de huurprijs. Je hebt niet alle gemeentelijke kosten in de huurprijs zitten. De huurprijs moet (dus) 400 zijn.”
Enzovoort…………
In dit soort gevallen met de ‘communicerende vaten’ handelt een gemeente dus altijd in strijd met het bepaalde in artikel 25i lid 1 Mededingingswet. En dus onrechtmatig. Onrechtmatig handelen kan tot een schadevergoedingsverplichting voor de gemeente leiden.
Een ‘Algemeen belang besluit’ kan in dit soort gevallen ook niet (meer). Zie namelijk de uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven 9 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:506 in mijn eerdere Blog. Het ‘Algemeen belang besluit’ is niet nodig om het nagestreefde algemeen belang te dienen.
Ik denk verder, dat in dit soort gevallen met de ‘communicerende vaten’ een nieuwe/separate extra gemeentelijke (Awb-) subsidie eveneens gemeentelijke kosten zijn die doorberekend moeten worden.
En dat betekent, dat praktisch en feitelijk alleen de subsidiëring en/of sponsoring (o.i.d.) van de gemeentelijke inwoners (sportbeoefenaren) en de sportverenigingen resteert, wanneer een zwembad- en sporthalexploitant geconfronteerd wordt met een hogere huurprijs vanwege het bepaalde in artikel 25i lid 1 Mededingingswet en daardoor een hogere ‘toegangsprijs’ bij de sportbeoefenaren en sportverenigingen in rekening moet brengen.
Waar leidt dit in dit soort gevallen met de ‘communicerende vaten’ toe?
Wellicht:
- Tot contractaanpassingen?
- Tot meer (financieel) risico voor de zwembad- en sporthalexploitant?
- Tot een nog commerciëlere en attractievere aanpak door de zwembad- en sporthalexploitant zodat de bezoekers (sportbeoefenaren en sportverenigingen) zullen blijven komen?
- Tot het afhaken van zwembad- en sporthalexploitanten?
- Tot subsidiëring en/of sponsoring van alle in de gemeente woonachtige sportbeoefenaren en sportverenigingen vanwege het gelijkheidsbeginsel?
Concurrentie heeft een prijs…………..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten