In het (Europese) aanbestedingsrecht gaat het vooral om
‘overheidsopdrachten’. Zie daartoe bijvoorbeeld artikel 1 leden 1 en 2 van
Richtlijn 2014/24/EU:
1. Bij
deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende procedures voor
aanbesteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten
en prijsvragen waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan de in
artikel 4 vastgestelde drempels.
2. Aanbesteding
in de zin van deze richtlijn is de aankoop door middel van een
overheidsopdracht van werken, leveringen of diensten door één of meer
aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen
ondernemers, ongeacht of de werken, leveringen of diensten een openbare
bestemming hebben of niet.
Ingevolge artikel 2 lid 1 sub 5 van Richtlijn 2014/24/EU zijn ‘overheidsopdrachten’:
Schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel
die tussen één of meer ondernemers en één of meer aanbestedende diensten zijn
gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van
producten of de verlening van diensten
Het gaat daarbij dus om ‘overeenkomsten’.
Een overeenkomst is een ‘rechtshandeling’ naar burgerlijk recht. Zie bijvoorbeeld artikel 6: 213 lid 1 BW:
Een overeenkomst in de zin van deze titel is een
meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer
andere een verbintenis aangaan.
En artikel 122 Woningwet luidt als volgt:
De gemeente kan geen rechtshandelingen naar burgerlijk
recht verrichten ten aanzien van de onderwerpen waarin bij of krachtens een
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, is voorzien of die met
betrekking tot het bouwen bij of krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht zijn geregeld.
De ‘algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2’ voornoemd is het ‘Bouwbesluit’.
Ingevolge artikel 5.1 lid 1 van het Bouwbesluit 2012 geldt bijvoorbeeld:
Een te bouwen bouwwerk is bijna energieneutraal.
Handelen in strijd met het bepaalde in artikel 122 Woningwet leidt volgens vaste jurisprudentie tot (partiële) ‘nietigheid’ in de zin van artikel 3: 40 lid 2 BW. Zie daartoe bijvoorbeeld Hoge Raad 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1677, Hof Den Haag 21 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2854 en Rechtbank Noord-Nederland 9 december 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4348.
Uit de letterlijke tekst van artikel 122 Woningwet volgt, dat een gemeente niet een aannemingsovereenkomst (‘overheidsopdracht voor werken’) kan aangaan waarin bijvoorbeeld, in plaats van ‘bijna energieneutraal’ (‘BENG’), het meer duurzame ‘energieneutraal’ (‘ENG’) als uitvoeringseis is opgenomen.
De aannemingsovereenkomst is immers een rechtshandeling naar burgerlijk recht. En artikel 5.1 lid 1 Bouwbesluit 2012 voorziet (uitputtend) in ‘BENG’. En niet in ‘ENG’.
Dat leidt echter tot ongewenste gevolgen. En blijkt ook niet de (oorspronkelijke) bedoeling van de wetgever.
Zo volgt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 122 Woningwet.
De Memorie van toelichting (TK, 1986-1987, 20 066, nr. 3) bij het toenmalige wetsvoorstel ‘Herziening van de Woningwet’ vermeldt immers op pag. 5:
Inherent aan eerdergenoemde hoofdgedachte - te komen
tot eenheid en doorzichtigheid in de regelgeving op het terrein van de bouw
- is het uitsluiten van de aanvullende
bevoegdheid van gemeenten ten aanzien van de bij of krachtens het Bouwbesluit
gegeven voorschriften, alsmede het uitsluiten van het door burgemeester en wethouders
kunnen stellen van nadere eisen ter zake. Het gevolg hiervan is dat
publiekrechtelijk gezien de voorschriften van het Bouwbesluit maximale
voorschriften zijn. Dit betekent dat een opdrachtgever vrij is een hoger niveau
dan dat van het Bouwbesluit te verwezenlijken, doch dat een dergelijk hoger
niveau niet door een gemeente kan worden afgedwongen bij de verlening van
bouwvergunning.
En op pag. 81 (bij toen nog artikel 123 Woningwet):
Dit artikel strekt ertoe te voorkomen dat gemeenten
langs privaatrechtelijke weg de hun in dit wetsvoorstel ten aanzien van de
daarin geregelde onderwerpen toegekende bevoegdheden uitbreiden en daarmee de
deregulering frustreren. Hierbij valt onder meer te denken aan het bij
overeenkomst - bijvoorbeeld ingeval van grondverkoop of gronduitgifte in pacht
- regelen van bouw- of woontechnische eisen anders dan die welke bij of
krachtens het in artikel 2 bedoelde Bouwbesluit zijn gegeven. […] De
onderhavige bepaling heeft tot gevolg dat, indien een gemeente een dergelijk
beding overeenkomt, dat beding nietig is.
In de Memorie van antwoord (TK, 1988-1989, 20 066, nr. 9) is verder op pag. 13 opgenomen:
Naast artikel 122 sluit artikel 123 uit dat gemeenten
langs privaatrechtelijke weg, bijvoorbeeld door middel van een overeenkomst,
andere c.q. verdergaande voorschriften geven dan waarin bij of krachtens het
onderhavige wetsvoorstel is voorzien. Dit sluit bijvoorbeeld uit dat gemeenten
bij verkoop van grond in de daartoe strekkende overeenkomst bepalingen opnemen
die in strijd zijn met de artikelen 41 of 42 of met die, welke bij of krachtens
het Bouwbesluit zijn gegeven. Het sluiten van een kaderovereenkomst tussen
gemeenten en corporaties blijft, afhankelijk van de inhoud van die
overeenkomst, wél mogelijk. […] Zou een dergelijke overeenkomst daarentegen
voorschriften bevatten omtrent de wijze waarop een corporatie een
vrije-sectorwoning moet (laten) bouwen, zonder dat daarvoor geldelijke steun
door de gemeente beschikbaar wordt gesteld, dan wordt gehandeld in strijd met
artikel 123, aangezien het dan gaat om voorwaarden waaronder mag worden
gebouwd, terwijl die voorwaarden blijkens artikel 45 niet zijn opgenomen als
toetsingscriterium voor het al of niet verlenen van een bouwvergunning.
En op pag. 87 staat vermeld:
[…] zijn wij tot de conclusie gekomen dat de
formulering van dat artikel een ruimere interpretatie toelaat dan onze
bedoeling is geweest. Immers, op grond van die formulering zouden de gemeenten
omtrent alle in de herziene Woningwet geregelde onderwerpen in het geheel geen
rechtshandelingen naar burgerlijk recht meer mogen verrichten, terwijl het
slechts de bedoeling is geweest te voorkomen dat gemeenten langs
privaatrechtelijke weg de met het Bouwbesluit en de met het gewijzigde
vergunningenregime als vervat in hoofdstuk IV van het onderhavige wetsvoorstel,
beoogde deregulering zouden kunnen frustreren.
Een aannemingsovereenkomst die uitgaat van ‘ENG’ is weliswaar een rechtshandeling naar burgerlijk recht met een uitvoeringseis die strenger is dan het Bouwbesluit 2012.
Maar, zo’n aannemingsovereenkomst:
- Doet geen afbreuk aan de eenheid en doorzichtigheid in de regelgeving op het terrein van de bouw;
- Betreft geen verkoop;
- Frustreert de met het Bouwbesluit beoogde deregulering niet;
- Gaat uit van de gemeente als opdrachtgever;
- Handelt niet omtrent het al of niet verlenen van een vergunning of om het afdwingen van onrechtmatige (vergunning-) voorschriften.
De gemeente koopt met zo’n aannemingsovereenkomst slechts tegen betaling privaatrechtelijk voor zichzelf in, en doorkruist het publiekrechtelijk systeem daarmee niet. Er is immers geen publiekrechtelijk systeem van inkoop.
De parlementaire geschiedenis vermeldt niet voor niks, dat een opdrachtgever vrij is een hoger niveau dan dat van het Bouwbesluit te verwezenlijken (maar dat zo’n niveau niet door een gemeente kan worden afgedwongen bij vergunningverlening).
Zo’n aannemingsovereenkomst is dus, onverlet de letterlijke tekst van artikel 122 Woningwet, niet (partieel) nietig als gevolg van het bepaalde in artikel 122 Woningwet.
Een aannemer die door de gemeente in de uitvoering wordt aangesproken op de nakoming van de in de aannemingsovereenkomst opgenomen uitvoeringseis ‘ENG’ kan zich dus niet op grond van artikel 122 Woningwet beroepen op de nietigheid van die uitvoeringseis.
Zowel ‘ENG’ als ook andere (verregaande) duurzaamheidseisen kunnen dus in beginsel worden opgenomen in een gemeentelijk bestek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten