vrijdag 16 augustus 2024

Ondernemerservaring kan men niet overnemen

Vanwege Rechtbank Den Haag 23 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12966:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:12966


4.1.         De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Na ontvangst van de dagvaarding heeft de Staat Equipe bij brief van 27 juni 2024 nadere informatie verstrekt, waarbij de Staat ook is ingegaan op wat is gebleken uit het aanvullende verificatieonderzoek dat heeft plaatsgevonden. De Staat heeft vermeld op welke ervaring Agressiepreventie zich heeft beroepen en gesteld dat deze ervaring (bij drie bij naam genoemde organisaties) voldoet aan de vereiste minimale omvang van een gegenereerde (totale) omzet van € 900.000,- in de relevante periode. De Staat stelt dat hij dit ook is nagegaan bij de opgegeven referenten, dat die hebben bevestigd dat de ervaring betrekking heeft op het leveren van fysieke trainingsacteur en dat zij ook de gegenereerde omzet hebben bevestigd. Verder heeft de Staat verklaard dat Agressiepreventie zich bij haar inschrijving niet op de bekwaamheid van derden heeft beroepen, maar op ervaring die zij beschouwt als eigen ervaring, zodat een beroep op de bekwaamheid van derden naar haar mening niet aan de orde was. Daarbij deelt de Staat mee dat is gebleken dat Agressiepreventie zich bij inschrijving (grotendeels) heeft beroepen op de ervaring die haar zusteronderneming LLC bij de betreffende drie organisaties heeft opgedaan, dat de LLC die activiteiten sinds januari 2024 heeft gestaakt en dat die activiteiten vanaf dat moment door de nieuw opgerichte Nederlandse onderneming Agressiepreventie met dezelfde bedrijfsmiddelen en door hetzelfde team zijn voortgezet. De Staat stelt in het kader van het verificatieonderzoek een kopie van de overnameovereenkomst tussen de LLC en Agressiepreventie te hebben ontvangen, die bevestigt dat Agressiepreventie de LLC heeft overgenomen en haar activiteiten heeft voortgezet. De bij inschrijving opgegeven referenten hebben desgevraagd bevestigd dat zij op de hoogte zijn gesteld van de voortzetting van de activiteiten van de LLC door Agressiepreventie en dat zij met hetzelfde team te maken hebben. De Staat meent dat hij er gelet op dit alles bij inschrijving terecht vanuit is gegaan dat Agressiepreventie (zelfstandig) aan de gestelde ervaringseis voldoet. De Staat wijst er ten overvloede nog op dat Agressiepreventie haar ervaring dus hoofdzakelijk op de internationale markt voor fysieke trainingsacteurs heeft opgedaan en dat fysieke trainingsacteurs, anders dan Equipe in de dagvaarding stelt, niet alleen door de overheid in het kader van het geweldsmonopolie worden ingehuurd, maar ook door internationale ketens om het personeel te trainen.

[…]

4.6.         Equipe heeft zich op het standpunt gesteld dat dit nadere onderzoek nog steeds onvoldoende is. Zij meent dat de Staat gehouden is nog meer onderzoek te doen naar, kort gezegd, 1) de door Agressiepreventie overgenomen LLC en het type overname dat heeft plaatsgevonden, omdat dit gevolgen heeft voor de vraag of de ervaring ook is overgegaan […]

4.7.         De voorzieningenrechter volgt Equipe daar niet in. De voorzieningenrechter is van oordeel de Staat heeft voldaan aan zijn verplichting om de door de inschrijver verstrekte informatie en bewijsmiddelen effectief te controleren. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de Staat de door Agressiepreventie opgegeven referenten heeft aangeschreven, bij hen specifiek heeft gevraagd naar de door de LLC/Agressiepreventie opgedane ervaring met het leveren van fysieke trainingsacteurs en daarbij volledigheidshalve ook nog de tekst uit de aanbestedingsleidraad heeft overgenomen. Verder heeft de Staat het overnamecontract bekeken om te beoordelen of kan worden aangenomen dat de ervaring van de LLC daadwerkelijk is overgegaan op Agressiepreventie. De Staat heeft voorts bij de referenten nagevraagd of zij op de hoogte zijn gesteld van de voortzetting van de activiteiten van de LLC door Agressiepreventie en of zij sinds januari 2024 met hetzelfde team te maken hebben, hetgeen zij volgens de Staat schriftelijk hebben bevestigd en waarbij zij ook de opgegeven omzet hebben bevestigd. Het is uiteraard mogelijk nog meer (gedetailleerde) vragen te stellen, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat met het voorgaande heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs kan worden gevergd.

Het volgende.

In artikel 58 lid 4 Richtlijn 2014/24/EU is bepaald:


Met betrekking tot de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid kunnen aanbestedende diensten eisen opleggen opdat ondernemers over de noodzakelijke personele en technische middelen en ervaring beschikken om de opdracht volgens een passende kwaliteitsnorm uit te voeren.


De aanbestedende diensten kunnen met name eisen dat de ondernemers een voldoende mate van ervaring hebben die kan worden aangetoond met geschikte referenties inzake in het verleden uitgevoerde opdrachten. Een aanbestedende dienst kan ervan uitgaan dat een ondernemer niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt wanneer hij heeft vastgesteld dat de ondernemer conflicterende belangen heeft die negatief kunnen uitwerken op de uitvoering van de overeenkomst.


In aanbestedingsprocedures voor leveringen waarvoor plaatsings- of installatiewerkzaamheden nodig zijn, dan wel voor diensten of werken, kan de beroepsbekwaamheid van de ondernemers om de dienst te verlenen of de installatie of de werkzaamheden uit te voeren worden beoordeeld op grond van hun vaardigheden, doeltreffendheid, ervaring en betrouwbaarheid.

En artikel 2.93 lid 1 sub a en b Aanbestedingswet 2012 luidt als volgt:


Een ondernemer toont zijn technische bekwaamheid of beroepsbekwaamheid aan op een of meer van de volgende manieren, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of omvang en het doel van de werken, leveringen of diensten:

a.             door middel van een lijst van de werken die in de afgelopen periode van ten hoogste vijf jaar werden verricht, welke lijst vergezeld gaat van certificaten die bewijzen dat de belangrijkste werken naar behoren zijn uitgevoerd, zowel met betrekking tot de wijze van uitvoering als met betrekking tot het resultaat;

b.            door middel van een lijst van de voornaamste leveringen of diensten die in de afgelopen periode van ten hoogste drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren;

Gelet op de tekst van voornoemde artikelen kan aan de, in het kader van de geschiktheidseis met betrekking tot de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid, in een aanbestedingsprocedure gestelde ervaringseis slechts worden voldaan door de betreffende opdrachtnemer van de eerdere opdrachtgever (referent).

De ‘in het verleden uitgevoerde’ (ervarings-) opdracht is immers een concrete ‘opdrachtgever-opdrachtnemer relatie’.

En die relatie staat vast. Is een vaststaand feit.

Een activa-passiva transactie waarbij BV X de onderneming van BV Y koopt en overneemt zal er (dus) niet toe leiden, dat de ervaring van BV Y die is opgedaan bij de uitvoering van een opdracht voor opdrachtgever (referent) Z, op BV X overgaat.

De eerdere opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen ‘ondernemer’ BV Y en opdrachtgever (referent) Z wijzigt immers niet door de activa-passiva transactie c.q. overgang van onderneming.

En het ‘naar behoren uitgevoerd-certificaat’, of anderszins een ‘tevredenheidsverklaring’ o.i.d., staat en blijft bijvoorbeeld ook op naam van ‘ondernemer’ BV Y, en niet op naam van BV X.

Wanneer BV X de aandelen van BV Y verwerft, dan zit de opgedane ervaring van BV Y vanaf dan wel in de groep van BV X, maar BV X zal zelf niet de ervaring van BV Y die is opgedaan bij de uitvoering van een opdracht voor opdrachtgever (referent) Z, verkrijgen.

En ook wanneer verkrijgende BV X fuseert met verdwijnende BV Y zal BV X niet de ervaring van BV Y die is opgedaan bij de uitvoering van een opdracht voor opdrachtgever (referent) Z, verkrijgen.

De eerdere opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen ‘ondernemer’ BV Y en opdrachtgever (referent) Z wijzigt immers niet door een aandelentransactie en een juridische fusie.

En ook het ‘naar behoren uitgevoerd-certificaat’, of anderszins een ‘tevredenheidsverklaring’ o.i.d., staat en blijft bij een aandelentransactie en een juridische fusie op naam van ‘ondernemer’ BV Y.

Dat BV X de beschikking krijgt over personeel met ervaring dat voorheen in dienst was van BV Y, doet aan het vorenstaande niets af.

Bij het bepaalde in artikel 58 lid 4 Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2.93 lid 1 sub a en b Aanbestedingswet 2012 gaat het immers om ‘ondernemerservaring’. En (dus) niet om ‘personeelservaring’.

Ondernemerservaring kan men niet overnemen.

Bijvoorbeeld (ook) niet, omdat een ‘contractsoverneming’ (artikel 6: 159 BW) geen terugwerkende kracht heeft.

dinsdag 13 augustus 2024

Een variant van de geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf

We kennen de ‘geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf’ onder meer uit het arrest Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:148:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:148


3.4.3       […] Nu met deze regeling gelet op het daaraan verbonden kettingbeding is beoogd de rechtspositie van derden (de kopers van huisjes) te bepalen, bestaat bij de uitleg daarvan grond om uit te gaan van een geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf, waarbij aan de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst, in beginsel doorslaggevend gewicht toekomt (vgl. rov. 3.5.1 van HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410, NJ 2008/104 (NBA/Meerhuysen)).

En dus ook uit Hoge Raad 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2007:AZ4410


3.5.1       Onderdeel 1 stelt aan de orde of bij de vraag welke betekenis NBA in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan het kettingbeding heeft behoren toe te kennen, van haar een onderzoek kon worden gevergd naar de bedoelingen van de partijen die het beding zijn overeengekomen. Het onderdeel beantwoordt die vraag in ontkennende zin en bepleit daartoe een sterk geobjectiveerde maatstaf bij de uitleg van het beding.

Dit is in zoverre juist dat in een geval als dit, waarin sprake is van een koop op een executoriale veiling, als uitgangspunt bij de uitleg van een van de veilingvoorwaarden deel uitmakend beding als het onderhavige, waarmee wordt beoogd de rechtspositie van een derde, te weten de veilingkoper, te bepalen, een toespitsing van de Haviltex-norm op een geobjectiveerde maatstaf in de rede ligt. Op de grondslag dat van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, nr. C02/219, NJ 2005, 493), leidt dit tot het volgende.

Enerzijds mag de koper op een veiling als deze voor de vaststelling van de betekenis van het beding aan de bewoordingen van het beding, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de veilingvoorwaarden, in beginsel doorslaggevend gewicht toekennen.

Anderzijds echter kunnen de concrete omstandigheden van het geval, waaronder met name de inhoud van de veilingvoorwaarden, meebrengen dat van degeen die voornemens is aan de veiling als koper deel te nemen, kan worden gevergd dat hij zich door onderzoek nader op de hoogte stelt van de betekenis die naar de bedoeling van de opstellers ervan aan het beding moet worden toegekend, bij gebreke waarvan hij die bedoeling, ook als die van de bewoordingen van het beding afwijkt, tegen zich moet laten gelden. Zodanige omstandigheden kunnen zijn: onduidelijkheden in de tekst van het beding en vragen die het beding reeds bij eerste lezing aangaande de achterliggende bedoeling van de opstellers ervan oproept, mede in aanmerking genomen de bezwarendheid van het beding voor de verkrijger van de te veilen zaak. In verband hiermee kunnen de kennis, ervaring en deskundigheid van de aspirant-veilingkoper een rol spelen bij het antwoord op de vraag wat van hem terzake mag worden verwacht. Een andere omstandigheid kan zijn dat het beding is opgenomen ten behoeve van iemand die bij de executie geen partij is en dus in zoverre ten opzichte van de veilingkoper als derde moet worden beschouwd.

Hof Arnhem-Leeuwarden 6 augustus 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5047 lijkt thans een variant van de ‘geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf’ toe te passen voor de uitleg van een overeenkomst die tot stand is gekomen als gevolg van een aanbestedingsprocedure:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2024:5047


4.5.         De inhoud van de overeenkomst moet aan de hand van uitleg worden vastgesteld. De overeenkomst is totstandgekomen na een Europese aanbesteding, zodat het voor het aanbestedingsrecht geldende transparantiebeginsel relevant is. Het transparantiebeginsel strekt ertoe te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen en impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat enerzijds alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde wijze kunnen interpreteren, en anderzijds de aanbestedende dienst in staat is om daadwerkelijk na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de betrokken opdracht van toepassing zijn. Dat brengt niet alleen mee dat alle aanbieders gelijk worden behandeld, maar ook dat zij in gelijke mate, mede met het oog op een goede controle achteraf, een duidelijk inzicht moeten hebben in de voorwaarden waaronder de aanbesteding plaatsvindt. Een en ander brengt mee dat moet worden voorkomen dat uitleg van de overeenkomst zulke verstrekkende gevolgen heeft dat aannemelijk is dat - ware dat bekend geweest ten tijde van de aanbesteding - gegadigden die niet hebben ingeschreven dat met kennis over deze uitleg wel zouden hebben gedaan. Dat laatste hebben partijen over de opvatting over de uitleg van de ander overigens niet verdedigd en is ook niet aan het hof gebleken.

4.6.         Als maatstaf voor uitleg van de overeenkomst geldt een geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf. De Haviltex-maatstaf houdt in dat voor de beantwoording van de vraag hoe in een overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Bij een geobjectiveerde toepassing van de Haviltex-maatstaf in het kader van een na een aanbesteding totstandgekomen overeenkomst, zijn beslissend de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen gelezen in het licht van de gehele tekst van de aanbestedingsstukken, de elders in de overeenkomst gebruikte formuleringen, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden en de strekking van de overeenkomst (wat wilden partijen ermee regelen). Op die manier kunnen alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de aanbestedingsstukken op dezelfde wijze begrijpen. In deze geobjectiveerde variant is in beginsel geen ruimte voor subjectieve verwachtingen bij de aanbestedende dienst of de inschrijver die zijn gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de ander ten tijde van de aanbesteding die niet zijn terug te voeren op de aanbestedingsstukken. Wel kan een relevante uitlegfactor zijn de manier waarop partijen de overeenkomst hebben uitgevoerd.

De variant lijkt me nieuw.

Maar niet verkeerd. 

woensdag 7 augustus 2024

Blijkbaar geen kennelijke fout

Op het bij inschrijving ingediende UEA staat de naam van de eenmanszaak die ook de TenderNed accounthouder is.

De eenmanszaak heeft bij inschrijving gebruik gemaakt van het Inschrijfbiljet-Prijzenblad van de aanbestedende dienst.

En de aanbestedende dienst heeft in eerste instantie het voornemen tot gunning aan de eenmanszaak uitgedaan.

Het enige ‘gebrek’ op het UEA is een KvK-nummer dat niet het KvK-nummer van de eenmanszaak is, maar van een stichting.

Zie daartoe Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5057:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:5057


3.3.         [het bedrijf] heeft op 18 december 2023 op de aanbesteding ingeschreven, zij heeft daarbij gebruikgemaakt van het Inschrijfbiljet-Prijzenblad Gemeente Middelburg en heeft het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (hierna: het UEA) ingediend.

3.4.         [het bedrijf] heeft de volgende gegevens opgenomen in het UEA:

“(…) Naam [het bedrijf]

[BTW-nummer]

[KvK-nummer 1]

[postadres]

(…)

[e-mailadres]

[website]

Contactpersoon of -personen [naam 1] (…)”

3.5.         Op 22 december 2023 heeft de Gemeente per mail aan [het bedrijf] bericht voornemens te zijn de opdracht aan haar te gunnen.

[…]

6.6.         [het bedrijf] stelt dat het voor de Gemeente duidelijk was dat de eenmanszaak [het bedrijf] heeft inschreven op de aanbesteding. Enkel de eenmanszaak [het bedrijf] - en niet de [stichting] - heeft een Tenderned-account en alle correspondentie is gevoerd met de eenmanszaak [het bedrijf] . De Gemeente heeft [het bedrijf] niet uitgesloten van de procedure, maar is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling en voorlopige gunning. Dat het KvK-nummer op het UEA onjuist is, kan in dit stadium van de procedure dan ook niet meer aan [het bedrijf] worden tegengeworpen. Een dergelijk verweer is bovendien primair voorbehouden aan de aanbestedende dienst - de Gemeente - en kan nu niet (meer) door Delta Safe worden gevoerd.

6.7.         De voorzieningenrechter stelt voorop dat Delta Safe zich in dit kort geding op een (andere dan de door de Gemeente aangevoerde) ongeldigheidsgrond mag beroepen. Zij is, als tussenkomende partij, immers niet gebonden aan de door de Gemeente gecommuniceerde gronden van enige door de Gemeente genomen beslissing. Daarbij komt dat zij zich niet eerder dan in het kader van deze kortgedingprocedure op de ongeldigheid van de inschrijving kon beroepen. De voorzieningenrechter zal dan ook overgaan tot de beoordeling van de door Delta Safe aangevoerde ongeldigheidsgrond.

6.8.         Als uitgangspunt heeft te gelden dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van de inschrijving moet uitgaan van de inschrijvingen zoals die bij het sluiten van de termijn zijn ontvangen. De inschrijving vindt plaats door gebruikmaking van het zogenoemde Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA). Het UEA bevat informatie - en geeft zekerheid - over de wil en identiteit van de inschrijver en is daarom een essentieel onderdeel van de inschrijving. Op grond van de aanbestedingsleidraad dienen alle gevraagde documenten, waaronder het UEA, correct ondertekend, volledig en zorgvuldig te worden ingediend. Het niet voldoen aan deze voorwaarden leidt tot uitsluiting van de procedure.

6.9.         Gelet op de ingevulde informatie op het UEA heeft objectief gezien de [stichting] , en niet de eenmanszaak [het bedrijf] (eisende partij), het UEA ingevuld en ingediend. Dit betekent dat de eenmanszaak [het bedrijf] geen UEA heeft ingediend. De stelling van [het bedrijf] dat het, ondanks de foutieve invulling van het UEA, voor de Gemeente duidelijk was dat is bedoeld met de eenmanszaak [het bedrijf] in te schrijven, doet daar niet aan af. Nog daargelaten dat - naar eigen stelling van de Gemeente - het voor de Gemeente niet duidelijk is welke partij heeft ingeschreven op de aanbesteding, dient de UEA, gelet op het bepaalde in de aanbestedingsleidraad, op straffe van uitsluiting correct te worden ingediend. Omdat vast staat dat een geldige, correct ingevulde, UEA van de eenmanszaak [het bedrijf] ontbreekt, dient zij te worden uitgesloten van de aanbestedingsprocedure.

Blijkbaar (dus) geen kennelijke fout van de eenmanszaak.

Blijkbaar miste op een van de overige inschrijvingsdocumenten het KvK-nummer van de eenmanszaak.

Anders zou, objectief gezien, de ‘bedoeling’ van de eenmanszaak wel duidelijk zijn geweest.

Lees (namelijk) ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/09/de-bedoeling.html

en

https://keesvandewater.blogspot.com/2019/12/het-negometrix-account.html 

donderdag 1 augustus 2024

Bedrog

Een ‘overheidsopdracht’ is een ‘overeenkomst’.

En dus een ‘rechtshandeling’.

Artikel 3: 44 leden 1 en 3 BW luidt als volgt:


1.            Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.

[…]

3.            Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.

In artikel 3: 53 BW is bepaald:


1.            De vernietiging werkt terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht.

2.            Indien de reeds ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, kan de rechter desgevraagd aan een vernietiging geheel of ten dele haar werking ontzeggen. Hij kan aan een partij die daardoor onbillijk wordt bevoordeeld, de verplichting opleggen tot een uitkering in geld aan de partij die benadeeld wordt.

En volgens artikel 6: 230 BW geldt:


1.            De bevoegdheid tot vernietiging op grond van de artikelen 228 en 229 vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voorstelt, die het nadeel dat de tot vernietiging bevoegde bij intstandhouding van de overeenkomst lijdt, op afdoende wijze opheft.

2.            Bovendien kan de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel wijzigen.

Bedrog is niet ondenkbaar in een aanbestedingsprocedure.

Bijvoorbeeld in verband met (een) mededelingsplicht (-en) van de aanbestedende dienst.

Zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4088:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2024:4088


2.7.         Daarnaast is in het tussenvonnis van 13 september 2023 overwogen dat de kern van de hiervoor genoemde in het tussenvonnis 23 november 2022 staande overwegingen is dat de Provincie de informatie over het verschil tussen het PIP en het Referentieontwerp opzettelijk niet voldoende duidelijk aan Comol5 kenbaar heeft gemaakt en dat dit kan worden afgeleid uit de omstandigheden die Comol5 pas later bekend zijn geworden.

2.8.         De rechtbank ziet in hetgeen de Provincie heeft aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op voormelde overwegingen. De essentie van het verwijt dat de Provincie in dat verband wordt gemaakt is dat zij, nadat zij dat had vernomen van een van de andere gegadigden, het verschil tussen het Referentieontwerp en het PIP niet duidelijk kenbaar heeft gemaakt, maar dat zij een opzettelijk vaag gehouden mededeling heeft gedaan. Daarmee heeft zij opzettelijk haar spreekplicht geschonden en daarmee kennelijke doelbewust het risico genomen dat op basis van onvolledige informatie een aanbieding zou worden gedaan. Het moet de Provincie immers duidelijk zijn geweest dat het feit dat het Referentieontwerp niet in het PIP paste tot hogere kosten zou leiden en dat als een inschrijver zich daarvan bewust was die kosten in de inschrijving zouden worden meegerekend. Het verweer dat de Provincie geen motief had om onvoldoende informatie aan de inschrijvers te verschaffen over de gemaakte fout wordt dan ook verworpen. De stelling dat aan de integriteit van de betrokkenen bij de Provincie niet mag worden getwijfeld wordt eveneens verworpen; de gedane mededeling is opzettelijk onnodig vaag gehouden en dat is geen integere handelwijze. Want daarmee is ten minste het risico genomen dat een inschrijver de extra kosten van een vereiste ontwerpwijziging niet zou onderkennen.

2.9.         De conclusie is daarmee dat Comol5 voldoende heeft onderbouwd dat de Provincie in de aanbestedingsprocedure opzettelijk een onjuiste mededeling heeft gedaan dan wel opzettelijk heeft gezwegen waar spreken plicht was en dat zij daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Comol5 door haar handelen zou worden misleid bij het sluiten van de Overeenkomst. Tevens heeft Comol5 voldoende onderbouwd dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de Overeenkomst op andere voorwaarden zouden hebben gesloten dan zij heeft gedaan. Bij een juiste voorstelling van zaken zou het ontwerp al voor het aangaan van de Overeenkomst zijn aangepast, met een andere werkwijze en vanwege deze problematiek ook niet voor dezelfde prijs.

En dat betekent, dat de aanbestedende dienst, in dit geval, moet (bij-) betalen:


2.13.       Omdat de Overeenkomst en de Afsprakenbrief, deze laatste enkel en alleen voor wat betreft de afspraak met betrekking tot de ontwerpkosten, onder invloed van bedrog tot stand zijn gekomen, zijn deze overeenkomsten vernietigbaar. Die vernietiging treft in beginsel de gehele overeenkomst. Comol5 stelt evenwel dat zij er geen belang bij heeft om de Overeenkomst en de Afsprakenbrief te vernietigen omdat zowel in de Overeenkomst als de Afsprakenbrief ook onderwerpen zijn geregeld die niets van doen hebben met het verschil tussen het Referentieontwerp en het PIP en die niet meer terug te draaien zijn, zoals de reeds aan de tunnel verrichte bouwwerkzaamheden, en werkzaamheden die Comol5 nog graag wil uitvoeren, zoals de bouwwerkzaamheden in de Overeenkomst die niets te maken hebben met het deelproject ‘Boortunnel’ en de opdracht om het gerealiseerde werk nog 15 jaar te onderhouden. Comol5 verzoekt daarom met toepassing van artikel 3:53, tweede lid, BW en analogische toepassing van artikel 6:230, tweede lid, BW, compensatie van het door haar als gevolg van het bedrog geleden nadeel met instandhouding van de Overeenkomst en de Afsprakenbrief. Geoordeeld wordt dat dit, alle omstandigheden van het onderhavige geval in ogenschouw nemende, hier een passende sanctie is.

De rechtbank wijzigt (dus) de overeenkomst:


3.1.         verklaart voor recht dat de Overeenkomst en de Afsprakenbrief door bedrog tot stand zijn gekomen,

3.2.         bepaalt dat in plaats van de vernietiging van de Overeenkomst en de Afsprakenbrief uit te spreken, de Overeenkomst en de Afsprakenbrief worden gewijzigd in die zin dat de in de Overeenkomst vermelde inschrijfprijs wordt verhoogd met het hierna onder 3.3. genoemde bedrag en dat in de Afsprakenbrief het onderdeel komt te vervallen waarin Comol5 verklaart dat zij voor eigen rekening en risico het ontwerp van de tunnel zal aanpassen,

[…]

In het vonnis ging het niet om een ‘standaard-aanbestedingsprocedure’, want een ‘concurrentiegerichte dialoog’ bij een niet-standaard werk, maar het is niet ondenkbaar, dat het schenden van een mededelingsplicht in bijvoorbeeld de inlichtingenronde van een ‘standaard-aanbestedingsprocedure’ in het voorkomend geval tot een zelfde resultaat zal (kunnen) leiden.

De aanbestedende dienst moet dus, ook in vorenbedoeld verband, duidelijk (‘transparant’) zijn in een nota van inlichtingen.

Een opzettelijk gedane en onnodig vaag gehouden mededeling in een nota van inlichtingen is geen integere handelwijze, en kan (dus) als bedrog worden aangemerkt.

Voor een ‘onbewust onbekwame’ aanbestedende dienst volgt uit het vonnis, dat ter zake ook rekening moet worden gehouden met ‘kansopzet’.

Lees, terzijde, ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2018/06/een-wilsgebrek.html