Geen aanbestedingszaak (dit keer). Maar wel een - mede in verband met
het motiveringsbeginsel - belanghebbende uitspraak met mogelijke
‘inkoopeffecten’ ter zake het (moeten) leveren van de maatwerkvoorzieningen (ex
art. 2.3.5 Wmo 2015) voor gemeenten.
(Voorzieningenrechter) Rechtbank Gelderland 9 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1494:
10. Naar
het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet voldaan
aan het bepaalde in art 11, eerste lid, aanhef onder d, van de Verordening door
zonder meer te concluderen dat de eerste 3 uur algemeen gebruikelijk zijn. Dit
heeft tot gevolg dat het primaire besluit II een deugdelijke grondslag ontbeert
en het geen stand zal kunnen houden.
11. Daarenboven is de voorzieningenrechter
er voorshands niet van overtuigd dat het uitgangspunt dat de eerste 3 uur
huishoudelijk hulp een algemeen gebruikelijke voorziening is, die aan het
verstrekken hiervan in de weg staat, niet in strijd met de Wmo 2015 is.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van
Beroep (zie onder andere de uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4276)
moet het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen in financiële zin ook
passend zijn voor betrokkenen met een inkomen op het niveau van het sociaal
minimum. Verweerder heeft aangegeven dat huishoudelijke hulp 15 euro per uur
kost. Dat betekent dat door verweerder als algemeen gebruikelijk wordt
beschouwd, huishoudelijke hulp ten bedrage van 45 euro per week. Naar het
oordeel van de voorzieningenrechter kan niet gezegd worden dat een voorziening
met een dergelijke periodieke kostenbegroting, gelet op de beperkte
bestedingsruimte van sociale minima, voor hen passend is. Dit is dan ook anders
dan bij een boodschappendienst of een maaltijdservice waar het in de regel om
geringe bijkomende bedragen gaat en niet om substantieel additionele kosten als
in onderhavig geval. De vergelijking van verweerder ter zake van de
jurisprudentie hieromtrent, gaat in dit geval dan ook niet op.
12. Voor zover in verweerders Beleidsregels
vermeld staat dat schoonmaakwerk in het geheel niet meer wordt versterkt op grond
van de Wmo 2015 (zie artikel 3.3. van de Beleidsregels) kan de
voorzieningenrechter dit standpunt evenmin volgen. Immers het schoonmaken van
de woning moet als een algemene dagelijkse levensverrichting (ADL) worden
gezien. Bij gebreke aan een schoon huis bestaat er een risico op vervuiling en
aantasting van de gezondheid. Als zodanig vormt een schoon huis een voorwaarde
om te kunnen blijven functioneren in de eigen leefomgeving als bedoeld in
artikel 2.3.5. derde lid, van de Wmo 2015. Dat brengt mee dat verzoekster die,
zoals onbestreden is, niet zelf haar huishouden kan voeren, niet zelfredzaam is
(lees: ADL zelfstandig) als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo
2015.
13. De voorzieningenrechter wijst het
verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit II is
geschorst tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar en bepaalt dat
verzoekster met onmiddellijke ingang de voorziening ontvangt in de vorm van
huishoudelijke hulp voor 3 uur per week. De voorzieningenrechter heeft daarbij
mee laten wegen dat door verweerder niet inzichtelijk is gemaakt op grond
waarvan is vastgesteld dat verzoekster met 2,5 uur hulp in het huishouden
voldoende is gecompenseerd. Bovendien is niet gemotiveerd waarom 2,5 uur in
plaats van de voorheen toegekende 3 uur geïndiceerd is, terwijl niet is
gebleken dat de gezondheidstoestand van verzoekster is verbeterd.
Hetgeen mij in beginsel niet onaannemelijk voor komt. Vergelijk
bijvoorbeeld (ook) een eerdere Blog (paragraaf ‘Uitstapje’
naar het nieuwe recht) van mij:
(Toch) Een paar opmerkingen.
R.o. 11: “Verweerder
heeft aangegeven dat huishoudelijke hulp 15 euro per uur kost. Dat betekent dat
door verweerder als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, huishoudelijke hulp
ten bedrage van 45 euro per week.”
(Maar) Voor wie kost huishoudelijke hulp 15
euro per uur?
Voor particulier (overigens bijvoorbeeld ook met een PGB) ingekochte
huishoudelijke hulp doen bijvoorbeeld de volgende websites:
(ook) anders vermoeden.
In welk verband ik (overigens) terzijde (mede in verband met een
solidariteitsgedachte) wil aannemen, dat een (Wmo 2015) PGB-houder de
(maatschappelijke) plicht heeft, om het PGB (de Wmo 2015 gelden) zo effectief
en efficiënt mogelijk te besteden.
Maar goed, op bijstands- of het sociale minimumniveau zal het
(inderdaad) van de individuele omstandigheden van het geval afhangen, of de
betreffende kosten ‘passend’ (zullen) zijn.
En voor gemeenten?
FWG 10 en FWG 15 niveau (en de daarbij behorende salarisschalen) uit de
recent algemeen verbindend verklaarde (zie Staatscourant nr. 4815, 2 maart
2015) “Cao voor de Verpleeg-,
Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg” doen wellicht
ook anders vermoeden.
Het lijkt (immers) niet per definitie uitgesloten, dat op FWG 10 niveau
onder € 15,00 per uur (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en
werkgeverslasten) kan worden ingekocht. Natuurlijk (echter ook) afhankelijk van
bijvoorbeeld de ‘overhead’ en een redelijke winstmarge die de derde-dienstverlener
(werkgever) bij de gemeente in rekening zal (moeten) brengen.
R.o. 12: “Immers het schoonmaken van de woning moet als een algemene dagelijkse
levensverrichting (ADL) worden gezien. Bij gebreke aan een schoon huis bestaat
er een risico op vervuiling en aantasting van de gezondheid.”
Betreft wellicht een enigszins extensieve uitleg van Memorie van
toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 841, nr. 3, pag. 123:
[-] Iemand die als gevolg van lichamelijke en
geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig
hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat
hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien
zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen
zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit
bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan,
lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen,
ontspanning, sociaal contact.[-]
Deels terzijde, pag. 26 MvT:
[-] Ondersteuning met het oog op het voeren van een
gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële
instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij
het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte
gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan
met geld.[-]
Maar ook geldt, denk ik (inderdaad): “Als zodanig vormt een schoon huis een
voorwaarde om te kunnen blijven functioneren in de eigen leefomgeving als
bedoeld in artikel 2.3.5. derde lid, van de Wmo 2015.”
Het is en blijft natuurlijk (wel) de vraag, wat een ‘schoon huis’ in
het individuele concrete geval (dan) is. Daar zullen diverse opvattingen over (kunnen)
bestaan. Met ook inkoopaspecten. De definitie (en ambitieniveau en mate) van
een ‘schoon huis’ heeft namelijk financiële gevolgen voor gemeenten in relatie
tot de door hen ter zake gecontracteerde dienstverleners (“hoe schoner, hoe
hoger de kosten”). Mogelijk conflicteert een en ander met de van Rijkswege
doorgevoerde bezuinigingen. En een en ander schept ook verwachtingen richting
cliënten. En kan ook leiden tot (nodeloze) interpretatieverschillen en aldus ‘uitvoeringsperikelen’.
Ik houd het er voorlopig (dan maar) op, dat een en ander (wellicht) beter
vanuit de ‘criteria’ en ‘maatstaven’ van (de) ‘leefbaarheid’ en ‘en zo lang
mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven’ (ex art. 2.3.5 lid 3 Wmo 2015)
kan worden benaderd en opgepakt.
R.o. 13: “Bovendien is niet gemotiveerd waarom 2,5 uur
in plaats van de voorheen toegekende 3 uur geïndiceerd is, terwijl niet is
gebleken dat de gezondheidstoestand van verzoekster is verbeterd.”
Ik vraag mij vooralsnog af, of slechts ‘de gezondheidstoestand’ als
vorenbedoeld in kwestie leidend en bepalend is. Die vraag komt (vooralsnog) bij
mij op, in de wetenschap dat in het verleden (zonder bezuinigingsdoelstellingen)
niet zelden feitelijk ‘ruim hartig’ bijvoorbeeld ‘licht en zwaar huishoudelijk
werk’ en ‘de was’ is toegekend, zonder echt (heel) concreet en specifiek na te
gaan, wat de cliënt (en/of bijvoorbeeld de gezinsleden) bijvoorbeeld nog (echt)
zelf kan (kunnen), of hoe de betreffende huishoudelijke verzorging / hulp bij
het huishouden (en de werktijden) het meest effectief en efficiënt zou (-den)
kunnen worden ingezet.
Ik denk ook, dat uit rechtsoverweging 13 niet mag worden afgeleid, dat
een gemeente in beginsel ‘tot in de lengte der dagen’ in verband met ‘de
gezondheidstoestand’ van een cliënt aan ooit eerder onder de Wmo ‘oud’ geïndiceerde
uren ‘vastzit’.
De betreffende rechtsoverweging houdt verband met het
motiveringsbeginsel. Het lijkt mij niet bij voorbaat uitgesloten, dat (op enig
moment) bijvoorbeeld gemotiveerd kan worden, dat door de gemeente op een andere
indicatiewijze is overgestapt. Bijvoorbeeld een indicatiewijze die uitgaat van
de feitelijkheid. En daarmee ter zake ‘de compensatie van de beperkingen in de
zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt’, van de feitelijk (daadwerkelijk)
benodigde hulp (en tijdsbesteding). In plaats van bijvoorbeeld een (oud) theoretisch
en statisch opgesteld (bijvoorbeeld CIZ) normenschema (waarbij overigens
‘maatwerk’ in het voorkomend geval (ook) betwijfeld kan worden).
De jurisprudentie van de CRvB staat herindicatie en/of de wijziging of
herziening van een bestaande indicatie verder in beginsel ook toe. Men zie
daartoe bijvoorbeeld CRvB 10 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4135:
1.1. Appellante ondervindt beperkingen bij het
voeren van een huishouden vanwege een ernstige botaandoening. Zij is permanent
rolstoelgebonden en 24 uur per dag afhankelijk van extra zuurstof. Appellante
ontving bij besluit van 17 februari 2009 op grond van het bepaalde bij en
krachtens de Wmo met ingang van 12 mei 2009 huishoudelijke hulp categorie 2
(HH2) voor elf uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 21 april 2010 werd deze toekenning verlengd tot 21 april 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het
beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank verzet de rechtszekerheid zich
niet tegen een herbeoordeling van de indicatie zoals het Drechtstedenbestuur
heeft gedaan, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het bestreden
besluit is voorzien van een afbouwregeling. [-]
4.1. De beroepsgrond dat het
Drechtstedenbestuur niet tot herindicatie had mogen overgaan, vormt een
herhaling van wat appellante hierover in eerste aanleg heeft aangevoerd. De
rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Drechtstedenbestuur hiertoe
wel bevoegd was. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot
dit oordeel hebben geleid en verwijst daar naar. [-]
[-]
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de
aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat aan appellante tien uur per week huishoudelijke hulp (HH1) wordt toegekend in de periode van 1 september 2011 tot 1 januari 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 juni 2012;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat aan appellante tien uur per week huishoudelijke hulp (HH1) wordt toegekend in de periode van 1 september 2011 tot 1 januari 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 juni 2012;
[-]
Van 11 uur HH2 ‘oud’, derhalve naar 10 uur HH1 ‘nieuw’.
En verder is er inmiddels ook Rechtbank Midden-Nederland 9 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1394:
10. De rechtbank stelt voorop dat
verweerder op grond van de Wmo 2015 de vrijheid heeft om zijn beleid te
bepalen. Dergelijk beleid dient door de rechtbank terughoudend te worden
getoetst. Als het beleid die terughoudende toets doorstaat, is het aan eiseres
om omstandigheden aannemelijk te maken die moeten leiden tot het oordeel dat in
haar geval van het door verweerder gevoerde beleid afgeweken moet worden.
11. De
rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid dit beleid heeft kunnen
vaststellen. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting uitgelegd
dat deze norm tot stand is gekomen in overleg met 14 (kleine, middelgrote en
grote) zorginstanties, waarna de cliëntenraad zich erover heeft mogen
uitspreken. Pas daarna is de norm van 78 uur in de Beleidsregels neergelegd.
Dat overleg heeft plaatsgevonden met de zorgaanbieders en de cliëntenraad om
het kwaliteitsbeleid te bepalen en is in lijn met de verwachtingen van de
regering, zoals hiervoor opgenomen onder 6. Voorts heeft verweerder ter zitting
toegelicht dat inmiddels met 15 zorginstanties contracten zijn afgesloten voor
het verlenen van hulp in de huishouding, waarbij daadwerkelijk is uitgegaan van
die norm van 78 uur op jaarbasis. De rechtbank overweegt dat in de praktijk
zorginstanties zich kennelijk in staat achten om met 78 uur op jaarbasis mensen
een aanvaardbaar schoon huis te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft
verweerder dan ook voldoende gemotiveerd dat voor de collectieve voorziening
met als resultaat een schoon huis, de norm van 78 uur op jaarbasis in beginsel
voldoende kan worden geacht. De rechtbank begrijpt dat met 78 uur op jaarbasis -
gemiddeld 1,5 uur per week - hulp in de huishouding aan eiseres niet dezelfde
hoeveelheid hulp kan worden verleend als met 3 uur per week. Indien voor de
resterende 1,5 uur niet op andere wijze hulp kan worden gekregen, zal niet
hetzelfde eindresultaat bereikt kunnen worden als voorheen. De Wmo 2015 geeft
gemeenten evenwel de vrijheid om zelf invulling te geven aan het begrip
“ondersteuning”, waarbij het uitgangspunt van de Wmo 2015 geldt dat mensen zo
lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Niet is gebleken
dat de lagere normering van 78 uur per jaar zonder meer afbreuk doet aan dat uitgangspunt.
Dat andere gemeenten de hulp bij het huishouden anders invullen en/of een hoger
aantal uren tot (algemene) norm stellen, maakt ook niet dat het door verweerder
gevoerde beleid onredelijk is. De rechtbank wijst hierbij op de memorie van
toelichting, waarin door de wetgever is overwogen dat het voorzieningenniveau
tussen gemeenten meer zal gaan verschillen. De beroepsgrond van eiseres slaagt
daarom niet.
En wellicht zijn er tenslotte (ook) mogelijkheden ter zake het bedenken
van ten opzichte van de Wmo ‘oud’ (geheel) nieuwe Wmo 2015 maatwerkvoorzieningen.
In welk verband aldus ‘oude uren’ logischerwijs (ook) niet meer relevant (zouden
moeten) zijn.
Maar goed, alsdan lijkt in ieder geval (mede) relevant, de vraag wat
‘ADL (zelfstandig)’ feitelijk (onder meer) is? En daar lijkt de
voorzieningenrechter van rechtbank Gelderland vooralsnog op één punt duidelijk
in.
Althans, in dat concrete en specifieke geval. Vergelijk ook (laatste
zinnen):