vrijdag 13 maart 2015

Vereisten


Ik kan HvJEU 12 maart 2015 in zaak C-538/13 (eVigilo) niet goed plaatsen:


59          Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2 en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 aldus moeten worden uitgelegd dat zij een aanbestedende dienst de mogelijkheid bieden om de mate waarin de door de inschrijvers voor een overheidsopdracht ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten, als criterium voor de beoordeling van die inschrijvingen te hanteren.
60          Volgens artikel 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 wordt de uit het oogpunt van de aanbestedende dienst economisch voordeligste inschrijving vastgesteld aan de hand van verschillende criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken overheidsopdracht, zoals de kwaliteit, de prijs, de technische waarde, de esthetische en functionele kenmerken, de milieukenmerken, de gebruikskosten, de rentabiliteit, de klantenservice en de technische bijstand, de datum van levering en de termijn voor levering of uitvoering.
61          Volgens de rechtspraak is die opsomming blijkens het gebruik van het woord „zoals”, niet-uitputtend (zie arrest Commissie/Nederland, C-368/10, EU:C:2012:284, punt 84).
62          Derhalve kan de aanbestedende dienst andere gunningscriteria vaststellen, voor zover die criteria verband houden met het voorwerp van de opdracht en in overeenstemming zijn met de in artikel 2 van richtlijn 2004/18 neergelegde beginselen.
63          De aanbestedende dienst moet des te meer over die vrijheid beschikken, daar de economisch voordeligste inschrijving „uit het oogpunt van de aanbestedende dienst” wordt vastgesteld.
64          Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter blijkt dat in het hoofdgeding de mate waarin de inschrijving aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten voldoet, verband houdt met het voorwerp van de opdracht, en niets wijst erop dat dit beoordelingscriterium niet in overeenstemming is met de in artikel 2 van richtlijn 2004/18 neergelegde beginselen.
65          Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 2 en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 aldus moeten worden uitgelegd dat zij een aanbestedende dienst in beginsel de mogelijkheid bieden om de mate waarin de door de inschrijvers voor een overheidsopdracht ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten, als criterium voor de beoordeling van die inschrijvingen te hanteren.

Voor mij is HvJEG 22 juni 1993 in zaak C-243/89 (Commissie/Denemarken (Storebaelt)) namelijk duidelijk:

37          Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers vereist, dat alle offertes beantwoorden aan de voorschriften van het bestek, teneinde een objectieve vergelijking van de door de verschillende inschrijvers ingediende offertes te waarborgen.

En zie bijvoorbeeld ook artikel 2.22 ARW 2012:

2.22.1    Een inschrijving die niet voldoet aan de eisen gesteld in dit reglement, de aankondiging en de voor de inschrijving relevante stukken, is ongeldig.
2.22.2    Een inschrijving waaraan voorwaarden zijn verbonden, is ongeldig.

En ook het ‘beproefde’ rijtje uit artikel 2.26 Aanbestedingswet 2012 is (immers) duidelijk:

De aanbestedende dienst die de openbare procedure toepast doorloopt de volgende stappen. De aanbestedende dienst:
a.            maakt een aankondiging van de overheidsopdracht bekend;
b.            toetst of een inschrijver valt onder een door de aanbestedende dienst gestelde uitsluitingsgrond;
c.            toetst of een niet-uitgesloten inschrijver voldoet aan de door de aanbestedende dienst gestelde geschiktheidseisen;
d.            toetst of de inschrijvingen voldoen aan de door de aanbestedende dienst gestelde technische specificaties, eisen en normen;
e.            beoordeelt de geldige inschrijvingen aan de hand van het door de aanbestedende dienst gestelde gunningscriterium, bedoeld in artikel 2.114 en de nadere criteria, bedoeld in artikel 2.115;
[-]

Ik denk, dat (beter) bedoeld is:

65          Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 2 en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 aldus moeten worden uitgelegd dat zij een aanbestedende dienst in beginsel de mogelijkheid bieden om de mate waarin de door de inschrijvers voor een overheidsopdracht ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde wensen, als criterium voor de beoordeling van die inschrijvingen te hanteren.

Waarbij ik er (dus) van uit ga, dat een EMVI-beoordeling (-systeem) slechts zou moeten gaan om (het invulling geven aan) ‘wensen’ van de aanbesteder. Het niet voldoen aan ‘eisen’ betekent namelijk (in beginsel) ‘exit’.

Ik sluit ook niet uit, dat in kwestie interpretaties en vertalingen van de begrippen ‘the requirements’ en ‘les exigences’ (als vermeld in r.o. 65) een rol (zouden kunnen) spelen.

Ik put (daarbij) ook een beetje hoop uit:

27          Voorts voert eVigilo aan dat de aanbestedende dienst zeer abstracte criteria voor de vaststelling van de economisch voordeligste inschrijving heeft vastgesteld, met name het criterium van „verenigbaarheid met de behoeften van de aanbestedende dienst”, dat van invloed was op de inschrijvingen van de inschrijvers en de beoordeling van die inschrijvingen door de aanbestedende dienst. Zij betoogt dat zij pas in staat was om de gunningscriteria van de economisch voordeligste inschrijving te begrijpen, toen de aanbestedende dienst haar had kennisgegeven van de volledige motivering van de weigering om haar de opdracht te gunnen. Derhalve had de beroepstermijn pas vanaf die kennisgeving moeten ingaan.

Er werd aldus niets aangevoerd ter zake ‘de overeenstemming [-] met de technische specificaties’ (zie r.o. 16 arrest). In welk verband r.o. 65 (aldus) wellicht gelezen moet worden.

En als dat niet zo is, dan wens ik de aanbesteder een beoordelingssysteem toe dat bepaalt, dat ingediende inschrijvingen die niet voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten niet tot gunning kunnen leiden.

Waarom anders (een) ‘vereiste (n)’ in de aanbestedingsstukken opnemen?

En een ‘vereiste’ lijkt mij (altijd) feitelijk een ‘minimumlat’ (te veronderstellen).

Ook anderszins zouden (anders) ‘problemen’ kunnen ontstaan met betrekking tot het principiĆ«le ‘aanbod en aanvaarding’ ex artikel 6: 217 lid 1 BW. In welk verband in Rechtbank Gelderland 17 februari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1379:


de besteksconforme inschrijving - inschrijvingsbiljet en inschrijvingsstaat conform de voorschriften van de RAW-Standaard - zeer waarschijnlijk (uiteindelijk) met name bepalend is geweest:

4.3.        Grontmij heeft zich op het standpunt gesteld dat de inschrijving van Scholman ongeldig had moeten worden verklaard omdat Scholman op subonderdeel C4 de uitvoering van de werkzaamheden door middel van een boring tot uitgangspunt heeft genomen, waar twee ingegraven duikers in de bestek de voorgeschreven uitvoeringswijze betreft en dus niet besteksconform heeft ingeschreven. Dat Scholman met het alternatief boring heeft ingeschreven blijkt volgens Grontmij ook uit de lage inschrijfprijs van Scholman op perceel 2, welke inschrijfprijs ongeveer € 20.000,00 lager is dan de prijzen waarvoor Grontmij en Flierman, die in hun plan van aanpak wel van het ingraven van duikers zijn uitgegaan. Volgens Grontmij is sprake van een afwijking van het bestek en tevens van een niet toegestaan alternatief. De gemeente heeft door deze wijze van inschrijving toe te staan in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Grontmij verwijst in dit verband naar de artikel 1.15 lid 1 Aanbestedingswet, de artikelen 7.16.1 en 7.21.2 ARW 2012, het arrest van het HvJ EU van 22 juni 1993 (C-243/89, rov 37 (Storebaelt)) en een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:7233).

4.6         Ervan uitgaande dat Scholman in de bij de inschrijving gevoegd inschrijfstaat alle onderdelen en posten van het volgens het bestek uit te voeren werk van een prijs heeft voorzien en heeft verklaard conform het bestek in te schrijven, moet worden aangenomen dat Scholman aldus heeft aangeboden het werk conform het bestek uit te voeren tegen de door hem geboden totaalprijs van € 82.500,00. Het ligt ook niet erg voor de hand dat Scholman de inschrijfprijs in feite op uitvoering van een boring heeft gebaseerd. Als zij heeft ingeschreven voor een prijs die op een boring is gebaseerd, dan loopt zij immers het risico dat zij het werk in geval van gunning conform het bestek maar voor een te lage prijs zou moeten uitvoeren, hetgeen voor haar verliesgevend zou zijn. Het is misschien wel opmerkelijk dat de inschrijfprijs van Scholman, evenals die van Ter Riele (die eveneens boring in het plan van aanpak heeft genoemd) op Perceel 2 een stuk lager ligt dan die van de inschrijvers Grontmij en Flierman die in het plan van aanpak wel van het ingraven van de betonduikers zijn uitgegaan, in combinatie met het voorstel van Scholman in het plan van aanpak om het werk door middel van een boring uit te voeren, maar dat enkele gegeven is onvoldoende voor de conclusie dat Scholman niet conform het bestek heeft ingeschreven. Dat de aangeboden prijs zo abnormaal laag is dat het werk niet voor dat bedrag kan worden uitgevoerd, kan niet worden vastgesteld. Niet kan worden gezegd dat de gang van zaken mededingingsrechtelijk niet door de beugel kan. Er is aangeboden conform het bestek en dat betekent dat Scholman het werk voor die prijs moet uitvoeren. De gemeente heeft bevestigd dat zij erop toe zal zien dat het werk ook besteksconform zal worden uitgevoerd. Scholman heeft zich, ook indien zij in wezen een prijs bood voor uitvoering door middel van boring, aldus niet in een gunstiger positie gemanoeuvreerd ten opzichte van andere inschrijvers. Zowel Scholman als andere inschrijvers moeten, na eventuele gunning, het werk conform het bestek voor de geboden prijs uitvoeren. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet worden gesproken. De theoretische kans dat Scholman later mogelijk zal trachten een hogere prijs te bedingen, is onvoldoende voor een ander oordeel. De vorderingen van Grontmij zullen daarom worden afgewezen.

Welk vonnis overigens wellicht ook een concrete aanwijzing is, dat (een) EMVI (-aanbesteding en -beoordeling) in de praktijk niet zelden (uiteindelijk) slechts een (nodeloos) tijdrovend ‘procedureel kunstje’ en/of een (nodeloos) tijdrovende ‘wassen neus’ is.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten