vrijdag 20 maart 2015

Het Interview


Hof Den Haag 17 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:413:


14.         Met betrekking tot de bezwaren die Ziut heeft tegen het Interview overweegt het hof als volgt. Uit het door de aanbestedende dienst in acht te nemen transparantiebeginsel vloeit voort dat de voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze in de aanbestedingsdocumenten dienen te worden vermeld, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om daadwerkelijk na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de opdracht van toepassing zijn (HvJ EU 29 april 2004, zaak C-496/99, Succhi di Frutta). In dit geval is sprake van een kwalitatief gunningscriterium. Enige mate van subjectiviteit is daaraan inherent. Weliswaar staat dat (enigszins) op gespannen voet met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het behoeft – op zichzelf – nog niet mee te brengen dat ook werkelijk sprake is van strijd met dat recht c.q. die beginselen. Van belang is dat (i) het voor een kandidaat-inschrijver duidelijk is wat van hem wordt verwacht, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld, en (iii) de gunningsbeslissing zodanig inzichtelijk wordt gemotiveerd dat het voor de afgewezen inschrijvers mogelijk is om de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen.
15.         Binnen het kader van deze uitgangspunten acht het hof het houden van een interview niet per definitie onmogelijk. Daarbij kan van de aanbestedende dienst niet worden gevergd dat deze tevoren bekend maakt welke vragen in het interview worden gesteld, omdat dat een strategische beantwoording in de hand zou werken. Aan de eis dat voor een kandidaat-inschrijver duidelijk is wat er van hem wordt verwacht, is in het onderhavige geval echter niet voldaan. Aan dat oordeel ligt het volgende ten grondslag. Paragraaf 9.5 van het Beschrijvend Document (pagina 34 en 35) kiest tot uitgangspunt dat een inschrijver in het Interview mede “kan laten zien dat hij snapt wat de Aanbestedende Dienst wil” en dat er “geen goed of fout antwoord” is. De puntentoekenning vindt plaats afhankelijk van de vraag of de inschrijver “enigszins overtuigt”, “overtuigt” of “in ruime mate overtuigt”, waarbij ook waarde toekomt aan de vraag of er bij de aanbestedende dienst “(weinig) zorgpunten” zijn. Dit zijn alle vage begrippen die de kandidaat-inschrijver geen houvast bieden bij zijn voorbereiding van het Interview. Wanneer er geen goede of foute antwoorden bestaan is bovendien niet inzichtelijk waarop de inschrijver wordt beoordeeld, terwijl de vraag of een inschrijver – of meer specifiek: de geïnterviewde medewerker – “overtuigt” evenzeer onbepaald is.
16.         In de eerste Nota van Inlichtingen is het Interview bij meerdere vragen aan de orde gekomen. In het antwoord op vraag 8 is neergelegd dat de antwoorden in het Interview zullen worden beoordeeld op basis van (1.) bekendheid met de uitvraag, (2.) bekendheid met de eigen inschrijving, (3.) vermogen om zelfstandig en effectief te handelen gedurende de contractduur en (4.) vermogen om invulling te geven aan het contract. In de tweede Nota van Inlichtingen is in paragraaf 9.5 uitgewerkt dat de vragen betrekking zullen hebben op “de wijze van voorbereiding, de planning & communicatie en de (opstart) van de uitvoering”. Verder is daar opnieuw opgenomen dat de inschrijver kan laten zien dat zijn “inschrijving voldoet aan wat de Aanbestedende Dienst wil” en zijn de zojuist opgesomde vier onderwerpen herhaald. Het hof is van oordeel dat met het opsommen van die onderwerpen wel enige, zij het bepaald niet nauw omlijnde, duidelijkheid wordt gegeven ten aanzien van de inhoud van het Interview, maar dat dit de onmogelijkheid voor inschrijvers om te weten waaraan zij moeten voldoen om punten te behalen, onverlet laat. Dat klemt temeer nu de invloed van dit subjectieve onderdeel van de gunningscriteria op de eindscore relatief groot is, zodat die eindscore in belangrijke mate (immers voor bijna de helft) afhankelijk is van een beoordeling op punten ten aanzien waarvan voor een inschrijver op voorhand niet goed duidelijk is waaraan hij moet voldoen. Het hof voegt daaraan toe dat niet goed is in te zien hoe de bekendheid met de uitvraag en de bekendheid met de eigen inschrijving verband houden met de opdracht en niet met de inschrijver, hetgeen, zoals Ziut terecht opmerkt, een voorwaarde is voor (sub)gunningscriteria. Ten aanzien van het “vermogen om zelfstandig en effectief te handelen” heeft Ziut er onweersproken op gewezen dat het bestek weinig ruimte laat om zelfstandig te handelen, zodat ook ten aanzien van dit onderdeel voor een inschrijver niet voldoende duidelijk is waaraan hij moet voldoen.
17.         Het bovenstaande betekent dat de bezwaren van Ziut ten aanzien van het Interview terecht zijn voorgedragen en dat de aanbesteding in de huidige opzet niet zal kunnen worden voortgezet. Met het oog op een eventuele voortzetting van de aanbesteding in gewijzigde vorm zal het hof ook de overige bezwaren van Ziut bespreken.

Lijkt mij in beginsel, zeker qua uitkomst, ‘aannemelijk’. Ik voeg daar wel iets aan toe.

Los van bijvoorbeeld een opdracht met als onderwerp ‘informatievergaring’ o.i.d. denk ik dat (een) ‘Interview’ an sich geen rechtsgeldig gunningscriterium is.

Indachtig bijvoorbeeld HvJEG 17 september 2002, zaak C-513/99 (Concordia Bus Finland), r.o. 59:

Aangezien een aanbieding noodzakelijkerwijs verband houdt met het voorwerp van de opdracht, volgt daaruit dat de gunningscriteria die overeenkomstig genoemde bepaling kunnen worden gehanteerd, zelf ook verband moeten houden met het voorwerp van de opdracht.

Denk ik, dat een interview feitelijk (vaak) slechts een (in het voorkomend geval, zo nodig, aangewezen) middel ter beoordeling is.

Waar het (aldus) immers om gaat, is dat (juist) ‘hetgeen’ concreet wordt ‘aangeboden’ in het kader van de gunningscriteria beoordeeld wordt. Men denkt in het voorkomend geval aan een ‘sleutelfiguur bij de uitvoering van een opdracht’ zoals bijvoorbeeld een projectleider. Zo’n projectleider moet (dan) in de aanbestedingsprocedure door de inschrijver concreet worden aangeboden en (dan) in het kader van de gunningscriteria door de aanbesteder beoordeeld worden. Het (sub-) gunningscriterium zou in dat verband (dan) eigenlijk/feitelijk ‘(Aangeboden) Projectleider’ moeten zijn. En (dus) niet ‘(het) Interview’.

In mijn optiek moet verder worden uitgegaan van HvJEG 4 december 2003, C-448/01 (EVN-Wienstrom) r.o. 32:

Meer in het bijzonder heeft het Hof in punt 55 van het arrest van 17 september 2002, Concordia Bus Finland (-), vastgesteld dat artikel 36, lid 1, sub a, van richtlijn 92/50 niet aldus kan worden uitgelegd, dat elk van de door de aanbestedende dienst gehanteerde gunningscriteria ter bepaling van de economisch voordeligste aanbieding, noodzakelijkerwijs van zuiver economische aard moet zijn.

In welk verband ‘de kwaliteiten’ van de (bijvoorbeeld) concreet aangeboden projectleider daadwerkelijk tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de aanbesteder zullen moeten leiden, wil sprake (kunnen) zijn van een rechtsgeldig gunningscriterium.

Waarbij overigens ‘de bekendheid met de uitvraag’ in beginsel (wel) tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de aanbesteder zou kunnen leiden. Althans, ‘onbekendheid’ van ‘de sleutelfiguur’ met een en ander zou in beginsel tot nadelen kunnen leiden. Maar een en ander had dan (inderdaad) feitelijk veel beter/transparanter en/of anders ‘gecommuniceerd’ moeten worden. (Voorbeeld wellicht: “Hij/zij overziet en begrijpt het project en de projectdoelstellingen van de AD.”)

In het geval een interview als middel ter beoordeling van (bijvoorbeeld) een (aangeboden) projectleider zal dienen, moet verder zo veel als mogelijk voorkomen worden, dat een en ander slechts een tijdelijk ‘procedureel spelletje’ - of ‘speeltje’ - is/wordt dat (geheel) los staat van de uitvoering van de opdracht.

Mede in verband met het gelijkheids- en transparantiebeginsel kan ter zake dan ook, zo nodig naar analogie, gewezen worden op artikel 67 lid 2 sub b (nieuwe) RL 2014/24/EU:

2.            De economisch meest voordelige inschrijving uit het oogpunt van de aanbestedende dienst wordt vastgesteld op basis van de prijs of de kosten, op basis van kosteneffectiviteit, zoals de levenscycluskosten, overeenkomstig artikel 68, waarbij onder meer de beste prijs-kwaliteitsverhouding in aanmerking kan worden genomen, te bepalen op basis van criteria, waaronder kwalitatieve, milieu- en/of sociale aspecten, die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht. Het kan bijvoorbeeld gaan om de volgende criteria:
[-]
b)           de organisatie, de kwalificatie en de ervaring van het personeel voor de uitvoering van de opdracht, wanneer de kwaliteit van dat personeel een aanzienlijke invloed kan hebben op het niveau van de uitvoering van de opdracht [-]

(Uitdrukkelijk) In combinatie met overweging 94 (nieuwe) RL 2014/24/EU (m.n. de laatste zin):

Ingeval de kwaliteit van het personeel van betekenis is voor het prestatieniveau van de opdracht, moet de aanbestedende dienst de organisatie, kwalificatie en ervaring van het bij de uitvoering van de opdracht betrokken personeel als gunningscriterium kunnen gebruiken, aangezien dit van invloed kan zijn op de kwaliteit van de uitvoering van de opdracht en daarmee ook op de economische waarde van de inschrijving. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de uitvoering van contracten voor intellectuele diensten, zoals adviesverlening of architectuurdiensten. Aanbestedende diensten die van deze mogelijkheid gebruikmaken, dienen er met passende contractuele middelen voor te zorgen dat het personeel dat de opdracht moet uitvoeren, daadwerkelijk voldoet aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen en alleen kan worden vervangen met toestemming van de aanbestedende dienst, die zich ervan vergewist dat nieuwe personeelsleden een gelijkwaardig kwaliteitsniveau hebben.


Na ‘het Interview’ kan de (aangeboden) projectleider immers (ook) vóór of tijdens ‘de uitvoering’ bijvoorbeeld van werkgever veranderen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten