vrijdag 6 maart 2015

(Mogelijkheden tot) Herstel


De mogelijkheid tot herstel van een fout of gebrek in de inschrijving is al jaren een uiterst boeiend (praktijk) onderwerp.

De arresten:

HvJEU 29 maart 2012 in zaak C-599/10 (SAG ELV Slovensko a.s. e.a. / Úrad pre verejné obstarávanie):


40          Artikel 2 staat er in het bijzonder evenwel niet aan in de weg dat, in uitzonderlijke gevallen, de gegevens van de inschrijvingen gericht kunnen worden verbeterd of aangevuld, met name omdat deze klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven, of om kennelijke materiële fouten recht te zetten, mits deze wijziging er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Dat artikel verzet zich er dus evenmin tegen dat het nationale recht een bepaling bevat, zoals artikel 42, lid 2, van wet nr. 25/2006, volgens welke in wezen de aanbestedende dienst de gegadigden schriftelijk kan verzoeken om hun inschrijving te verduidelijken zonder evenwel een wijziging van de inschrijving te vragen of te aanvaarden.

En HvJEU 10 oktober 2013 in zaak C-336/12 (Ministeriet for Forskning, Innovation og Videregående Uddannelser / Manova A/S):


32          Het Hof heeft evenwel gepreciseerd dat artikel 2 van richtlijn 2004/18 niet eraan in de weg staat dat de gegevens van de inschrijvingen gericht kunnen worden verbeterd of aangevuld, met name omdat deze klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven, of om kennelijke materiële fouten recht te zetten (reeds aangehaald arrest SAG ELV Slovensko e.a., punt 40).
33          Het Hof heeft in dat arrest bepaalde criteria ontwikkeld die grenzen stellen aan die mogelijkheid om inschrijvers schriftelijk om nadere toelichting bij hun inschrijving te verzoeken.
34          Allereerst moet een verzoek om nadere toelichting bij een inschrijving, dat pas nadat de aanbestedende dienst kennis heeft genomen van alle inschrijvingen mag worden gedaan, in beginsel op vergelijkbare manier worden gericht aan alle inschrijvers die in dezelfde situatie verkeren (zie in die zin reeds aangehaald arrest SAG ELV Slovensko e.a., punten 42 en 43).
35          Voorts dient het verzoek alle punten van de inschrijving te behandelen die nadere toelichting behoeven (zie in die zin reeds aangehaald arrest SAG ELV Slovensko e.a., punt 44).
36          Bovendien mag dat verzoek er niet toe leiden dat een betrokken inschrijver in werkelijkheid een nieuwe inschrijving voorstelt (zie in die zin reeds aangehaald arrest SAG ELV Slovensko e.a., punt 40).
37          Ten slotte, en in het algemeen, moet de aanbestedende dienst in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid wat de mogelijkheid betreft om de gegadigden te verzoeken hun inschrijving nader toe te lichten, de gegadigden gelijk en op loyale wijze behandelen, zodat een verzoek om toelichting aan het einde van de selectieprocedure van de inschrijvingen en in het licht van de uitkomst daarvan niet overkomt als ten onrechte in het voordeel of nadeel van de gegadigde of gegadigden tot wie dit verzoek was gericht (reeds aangehaald arrest SAG ELV Slovensko e.a., punt 41).
38          Die conclusie, die betrekking heeft op de door inschrijvers ingediende inschrijvingen, kan worden toegepast op inschrijvingsdossiers die worden ingediend in de fase van voorafgaande selectie van gegadigden in een niet-openbare procedure.
39          Derhalve kan de aanbestedende dienst verzoeken de gegevens van een dergelijk dossier gericht te verbeteren of aan te vullen, voor zover dat verzoek betrekking heeft op gegevens, zoals de gepubliceerde balans, waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij dateren van voor het einde van de inschrijvingstermijn om deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure.
40          Evenwel moet worden gepreciseerd dat dit anders zou zijn indien volgens de aanbestedingsstukken het ontbrekende stuk of de ontbrekende informatie op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt. Een aanbestedende dienst dient immers nauwgezet de door hemzelf vastgestelde criteria in acht te nemen (zie in die zin arrest van 29 april 2004, Commissie/CAS Succhi di Frutta, C-496/99P, Jurispr. blz.I-3801, punt 115).

Hebben de ‘oude’ - tot ong. eind 2013 geldende - nationale jurisprudentie feitelijk ‘verdrongen’.

R.o. 40 van ‘Manova’ voornoemd is overigens bevestigd door r.o. 42, 43 en 46 van HvJEU 6 november 2014 in zaak C-42/13 (Cartiera dell’Adda SpA/CEM Ambiente SpA).

Voor wat betreft die ‘oude’ nationale jurisprudentie kan bijvoorbeeld worden gewezen op Rechtbank Overijssel 28 augustus 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:1989:

4.7.        In de jurisprudentie wordt onder omstandigheden aangenomen dat een inschrijver in de gelegenheid moet worden gesteld een eenvoudig gebrek te herstellen. Die gelegenheid is er slechts als is voldaan aan de volgende cumulatieve criteria: de gemaakte fout is een gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de aanbestedende dienst liggen, het moet gaan om een evidente verschrijving of onbedoelde omissie en de fout moet hersteld kunnen worden zonder schending van het gelijkheidsbeginsel.

Op Rechtbank Haarlem 18 februari 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4103:

4.5         [-] Kennemer meent dus dat zij in de gegeven omstandigheden het recht heeft een fout die zij bij haar inschrijving heeft gemaakt te herstellen. Uit de literatuur en jurisprudentie volgt dat er in het aanbestedingsrecht weinig ruimte is om inschrijvers de gelegenheid te bieden fouten in hun inschrijving te herstellen. Die gelegenheid is er slechts als de gemaakte fout een gevolg is van omstandigheden die in de risicosfeer van de aanbestedende dienst liggen, als evident is dat het gaat om een verschrijving of onbedoelde omissie en indien de fout kan worden hersteld zonder dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval niet aan die voorwaarden voldaan. Ten eerste is niet gesteld of gebleken van een onduidelijkheid in de aanbestedingsstukken of van een andere omstandigheid waardoor het de Provincie zou zijn aan te rekenen dat Kennemer twee inschrijfbiljetten heeft ingediend. Dat sprake is van een evidente vergissing is evenmin aannemelijk.

En op Rechtbank Zwolle-Lelystad 20 februari 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BV6393:

4.2.2      [-] In de jurisprudentie (onder andere Vzr. Rb. Zwolle-Lelystad 13 juni 2007, LJN BB5162) wordt immers - ook onder de vigeur van ARW 2005 - onder omstandigheden nog wel aangenomen dat een inschrijver in de gelegenheid moet worden gesteld (kleine) gebreken te herstellen, maar in beginsel slechts in die gevallen waarin het ontstaan van het gebrek te wijten is aan omstandigheden die in de risicosfeer van de aanbestedende dienst liggen, bijvoorbeeld doordat de door de aanbestedende dienst vervaardigde aanbestedingsdocumenten onduidelijk dan wel voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Daarbij is van belang dat de aanbestedende dienst zich ook de belangen van de overige inschrijvers moet aantrekken en door het bieden van een herstelmogelijkheid aan één van de inschrijvers al snel in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel. Van strijd met dit beginsel zal mede sprake kunnen zijn indien op het bieden van de gelegenheid tot herstel geconcurreerd kan worden, in die zin dat niet valt uit te sluiten dat aan degene die gelegenheid tot herstel wordt geboden, daarmee een gunstiger concurrentiepositie wordt verschaft dan aan diegenen die geen behoefte hadden aan deze herstelmogelijkheid, omdat zij tijdig en volledig aan de inschrijvingsvereisten hebben voldaan.

We zien in de ‘oude’ jurisprudentie dus (een toets aan) ‘cumulatieve criteria’. Waar ‘SAG’ en ‘Manova’ (dus) niet van uitgaan.

Wat mij betreft is voornoemde ‘oude’ jurisprudentie in beginsel zo slecht nog niet. Enig minpunt, wat mij betreft, is de (in beginsel) eenzijdige benadering ter zake ‘omstandigheden die in de risicosfeer van de aanbestedende dienst liggen’.

Tot de ‘oude’ (in beginsel deugdelijke) jurisprudentie kan verder ook gerekend worden, Rechtbank Leeuwarden 17 februari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL5209:

5.4.        Uitgangspunt is dat de aanbestedende dienst bij zijn beoordeling moet uitgaan van de inschrijving zoals die bij het sluiten van de inschrijvingstermijn is ontvangen. Het beginsel van gelijke behandeling verzet zich tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog aanvult of wijzigt. Dit kan uitzondering lijden indien er sprake is van een voor een ieder kenbare vergissing, waarbij aanpassing van de inschrijving niet tot vervalsing van de concurrentie tussen de inschrijvers leidt. Ingeval van een kenbare vergissing dient objectief vastgesteld te kunnen worden wat door de inschrijver wél is bedoeld. Van een kennelijke vergissing is bijvoorbeeld sprake wanneer er een onjuiste optelling van bedragen heeft plaatsgevonden, of er in een bedrag een punt of een komma verkeerd is geplaatst. Het bieden van een mogelijkheid tot herstel of aanvulling is echter niet toegestaan wanneer de eerlijke concurrentie daardoor zou (kunnen) worden geschaad. In zoverre is terughoudendheid dus geboden.

5.7.        De Marrekrite en Haarsma hebben terecht aangevoerd dat herstel van deze gestelde vergissing strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. Omdat niet objectief is vast te stellen welke inschrijfsom de Combinatie heeft willen hanteren, zou men in geval van herstel namelijk af moeten gaan op de verklaringen van de Combinatie om te kunnen vaststellen welke inschrijfsom de Combinatie had willen hanteren, hetgeen de Combinatie theoretisch de mogelijkheid zou bieden om haar keuzemoment uit te stellen tot na het uiterste tijdstip van indiening van de inschrijvingen, waaraan de overige inschrijvers zich wel hebben te houden. Hierdoor zou de eerlijke concurrentie kunnen worden geschaad omdat de Combinatie op dat moment een betere inschatting had kunnen maken van haar concurrenten en haar bieding daarop had kunnen aanpassen.

De ‘nieuwe’ jurisprudentie is (meer) gebaseerd op ‘SAG’ en ‘Manova’. De ‘cumulatieve criteria’ komen daarin niet (alle) meer terug. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 12 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1711:

4.5.        Algemeen uitgangspunt is dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van de inschrijving(en) moet uitgaan van de inschrijving(en) zoals die bij het sluiten van de inschrijvingstermijn is (zijn) ontvangen. De beginselen van gelijke behandeling en transparantie verzetten zich in de regel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste rechtspraak (recentelijk HvJ EU 29 maart 2012, zaak C-599/10 (SAG)) kan in uitzonderlijke gevallen evenwel een uitzondering op dit uitgangspunt worden aanvaard en kunnen inschrijvingen worden verbeterd of aangevuld, met name omdat deze klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven, of om kennelijke materiële fouten recht te zetten, mits deze wijziging er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. In dit geval is sprake van een dergelijke uitzondering, zodat de Gemeente Dura Vermeer op goede gronden in de gelegenheid heeft gesteld om de inschrijvingsstaat alsnog in digitale vorm aan te leveren en de Gemeente aldus terecht is teruggekomen van de op 28 november 2013 genomen beslissing tot ongeldigverklaring van de inschrijving van Dura Vermeer. Hierbij verdient opmerking dat Dura Vermeer de inschrijvingsstaat overeenkomstig de aanbestedingsstukken wel in schriftelijke vorm bij haar inschrijving had gevoegd. Hoewel de verplichting tot het overleggen van de digitale inschrijvingsstaat mogelijk is ingegeven door de wens de beoordeling van de inschrijvingen te vergemakkelijken en aldus met het hanteren van deze verplichting een redelijk doel wordt gediend, doet dit er niet aan af dat ten tijde van de inschrijving alle voor de beoordeling van de inschrijving van Dura Vermeer relevante gegevens reeds voorhanden waren. In dat verband is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat de digitale inschrijvingsstaat meer behelst dan een digitale kopie van de schriftelijke inschrijvingsstaat. Dit laatste volgt ook uit de checklist, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat bij verschillen tussen de schriftelijke en digitale versie van de inschrijvingsstaat, de schriftelijke versie leidend is. Gelet op het feit dat aldus met het na de inschrijving indienen van de digitale inschrijvingsstaat geen sprake kan zijn van een inhoudelijke wijziging van de inschrijving van Dura Vermeer, valt niet in te zien welke uit het oogpunt van de beginselen van transparantie en gelijkheid ongeoorloofde voorsprong Dura Vermeer als gevolg van de haar geboden herstelmogelijkheid op de overige inschrijvers heeft verkregen. Aldus is van de door [eiseres] gestelde schending van de mededinging geen sprake.

En Rechtbank Den Haag 25 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5342:

3.3         Tussen partijen staat vast dat [A] in strijd met artikel 01.01.03 lid 2 van de Standaard 2010 – en daarmee in strijd met het bestek – op bestekspost onder 1.7 vermelde 412050 met een negatief bedrag (€ -0,30 per eenheid) heeft ingeschreven. Een negatief bedrag kan immers niet worden geacht alle gemaakte kosten voor de bestekspost (verzamelen en vervoer van maaisel) te dekken, aangezien tussen partijen vaststaat dat hiermee geen opbrengsten worden gegenereerd, hetgeen blijkens de nadien op uitnodiging van de Gemeente toegepaste correctie ook door [A] is erkend. Ongeacht of het onder 1.5 vermelde artikel 01.01.04 van de Standaard 2010 dat in dergelijke gevallen uitsluiting voorschrijft niet al rechtstreeks van toepassing is op een RAW-bestek als het onderhavige, heeft te gelden dat ongeldigverklaring op grond van artikel 2:22 ARW 2012 dient te geschieden. Daarmee is de mogelijkheid tot correctie van de inschrijving uitgesloten. Ook indien – zoals de Gemeente heeft betoogd – deze foutieve inschrijving van [A] berust op een kennelijke fout, kan deze fout niet meer worden hersteld en al helemaal niet op de door de Gemeente voorgestane wijze waarbij meerdere eenheidsprijzen zijn gewijzigd teneinde de oorspronkelijke fictieve aannemingssom te handhaven. Daarmee heeft [A] na inschrijving in wezen een nieuwe aanbieding gedaan, hetgeen in strijd is met de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht.

En Hof Den Bosch 24 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:618:


3.10       Uit het SAG-arrest blijkt dat een aanbestedende dienst in beginsel gegadigden niet kan vragen om een nadere precisering van hun inschrijving, en dat daarvan slechts kan worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijk uitzonderlijk geval zich in de onderhavige situatie niet voor. In het kader van deze aanbesteding dienden gegadigden aan te geven welk percentage van de aanneemsom, gelegen tussen 0 en 5%, zou worden ingezet voor social return. In onderdeel 05.02.04 is uitdrukkelijk opgenomen dat de inschrijver een percentage dient te bepalen. Het is dan niet aan de aanbestedende dienst om, wanneer er geen percentage is opgegeven, uit door de desbetreffende gegadigde wel verstrekte gegevens af te leiden welk percentage de desbetreffende gegadigde opgegeven wenst te zien. Het opgeven van dat percentage is immers geenszins vrijblijvend maar heeft consequenties. Als de opdrachtnemer zijn verplichtingen op dit punt niet nakomt, heeft er volgens bijlage II-h (zoals geciteerd in rechtsoverweging 3.1 onder (b)) een inhouding plaats op de aanneemsom welke ten onrechte niet verloond is aan werkloos werkzoekenden en/of leerlingen.
De beslissing over het te hanteren percentage dient dan ook door de gegadigde te worden genomen voordat hij inschrijft, en niet door de aanbestedende dienst of door toedoen van deze dienst nadat de gegadigde heeft ingeschreven.

3.11       In dit geval kan bovendien uit de door Instaan en [Electrotechniek] verstrekte gegevens niet met voldoende helderheid worden afgeleid met welke percentage Instaan en [Electrotechniek] bedoelden in te schrijven. In het door Instaan en [Electrotechniek] ingevulde II-h formulier wordt slechts een prognose gemaakt van in te zetten personen en te besteden bedragen, maar wordt door hen geen beslissing gegeven ten aanzien van het percentage dat wordt ingediend in de aanbesteding. Daar komt bij dat Instaan en [Electrotechniek] in de memorie van antwoord in de zaak tegen de Gemeente stellen dat begeleiding onverbrekelijk verbonden is met de inzet van social return en dat het buiten beschouwing laten van de post "begeleiding alle fasen" er hooguit toe kan leiden dat uit de inschrijving van Instaan en [Electrotechniek] volgt dat zij niet 5,14% maar 4,85% inzetten voor social return. Daarmee erkennen Instaan en [Electrotechniek] dat de in het II-h formulier vermelde bedragen zich niet eenduidig laten omrekenen in een percentage van de aanneemsom. Voorts vindt in die interpretatie begeleiding kennelijk plaats door reguliere werknemers. Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben Instaan en [Electrotechniek] echter een andere interpretatie gegeven, te weten dat de kosten van begeleiding in dit geval wel onder social return zouden vallen, omdat de begeleiding zou plaatsvinden door een werkloze hbo-er. Uit het geciteerde deel van de paragraaf “social return” – zie r.o. 3.1 onder (c) – blijkt voorts, dat in de aanhef wordt gesproken over een installatiebeheerder (deze wordt ook in de tabel daaronder genoemd) en leerling montagemedewerkers (idem), terwijl in de aanhef niet wordt gesproken over een in het kader van social return in te zetten begeleider, zulks terwijl in de tabel daarvoor wel een post is opgenomen, echter zonder dat daarbij naar een in de aanhef vermelde functie wordt verwezen. Waar voorts uit het II-h formulier blijkt dat de post begeleiding zou worden ingevuld door een enkel contactuur per week gedurende een groot aantal weken acht het hof het voorshands onaannemelijk en a fortiori geenszins eenduidig dat de kosten van de begeleiding betrekking zouden hebben op de inzet van werkloos werkzoekenden. Gelet op deze kennelijk mogelijke uiteenlopende interpretaties van de door Instaan en [Electrotechniek] verstrekte gegevens, die leiden tot verschillende te hanteren percentages (en dus tot een uiteenlopend puntenaantal), kan naar het oordeel van het hof voorshands niet gezegd dat sprake is van een eenvoudige precisering als in het SAG-arrest bedoeld, nu de Gemeente als aanbestedende dienst, wilde zij weten wat de bedoeling van Instaan/[Electrotechniek] was, ten aanzien daarvan opheldering zou hebben moeten vragen. Daartoe was zij echter niet gehouden.

In welk verband een ‘zoektocht’ voor de aanbestedende dienst (dus) niet aangewezen is. En (ook) de duidelijke/eenduidige (objectief vast te stellen) ‘bedoeling’ van een inschrijver in kwestie (dus) nog steeds, zie daartoe bijvoorbeeld Rechtbank Leeuwarden 17 februari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL5209, relevant is.

En tevens de wat minder bekende rechtsoverwegen uit ‘SAG’ relevant zijn:

36          De niet-openbare aanbestedingsprocedure impliceert naar haar aard dat wanneer de selectie van de gegadigden heeft plaatsgevonden en hun inschrijving is ingediend, deze inschrijving in beginsel niet meer mag worden aangepast op initiatief van de aanbestedende dienst of van de gegadigde. Het beginsel van gelijke behandeling van de gegadigden en de hieruit voortvloeiende transparantieverplichting verzetten zich, in het kader van deze procedure, immers tegen elke onderhandeling tussen de aanbestedende dienst en de gegadigden.
37          Indien het een aanbestedende dienst wordt toegelaten een gegadigde om preciseringen te verzoeken bij een inschrijving die hij onnauwkeurig of niet in overeenstemming met de technische specificaties van het bestek acht, zou dit immers een risico opleveren dat het zou lijken alsof de aanbestedende dienst, in geval de inschrijving van die gegadigde uiteindelijk zou worden gekozen, over deze inschrijving heimelijk heeft onderhandeld, ten nadele van de andere gegadigden, en in strijd met het beginsel van gelijke behandeling.
38          Voor het overige blijkt noch uit artikel 2 noch uit een andere bepaling van richtlijn 2004/18 noch uit het beginsel van gelijke behandeling of uit de transparantieverplichting, dat de aanbestedende dienst in een dergelijke situatie verplicht zou zijn om contact op te nemen met de betrokken gegadigden. Die zouden zich er overigens niet over kunnen beklagen dat er in dit opzicht geen enkele verplichting op de aanbestedende dienst rust, aangezien de onduidelijkheid van de inschrijving slechts het gevolg is van een tekortschieten in hun zorgvuldigheidsplicht bij het opstellen ervan, waaraan zij net zoals de andere gegadigden zijn onderworpen.

Hetgeen duidt op in beginsel slechts ‘één (inschrijvings-) kans’. En (aldus) verklaart waarom een ‘herstel’ slechts ‘in uitzonderlijke gevallen’ is toegestaan. Men zie overigens ook de ‘oude’ literatuur (Handboek van Pijnacker Hordijk c.s., Sdu, 4e druk (2009), p. 469):

“[-] toestaan van herstel de facto maakt dat de desbetreffende inschrijver een tweede kans krijgt en op dat moment - mogelijk met kennis omtrent de andere ingediende inschrijvingen - kan kiezen of hij de tweede kans wel of niet benut, hetgeen een ernstige schending van de eerlijke mededinging tussen de gegadigden oplevert.”

En (ook) Rechtbank Leeuwarden 17 februari 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BL5209:

5.7.        [-] hetgeen de Combinatie theoretisch de mogelijkheid zou bieden om haar keuzemoment uit te stellen tot na het uiterste tijdstip van indiening van de inschrijvingen, waaraan de overige inschrijvers zich wel hebben te houden. Hierdoor zou de eerlijke concurrentie kunnen worden geschaad omdat de Combinatie op dat moment een betere inschatting had kunnen maken van haar concurrenten en haar bieding daarop had kunnen aanpassen.

De rechtsoverwegingen 36-38 uit ‘SAG’ voornoemd plaatsen tenslotte ook Rechtbank Midden-Nederland 30 juli 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3251:


in een (geheel) ander daglicht:

4.22.      Het is gezien het voorgaande voldoende aannemelijk dat ProRail Dura Vermeer in de gelegenheid mag stellen om haar omissie te herstellen, in die zin dat zij in de gelegenheid wordt gesteld om het CO2-bewustcertificaat van haar onderopdrachtnemer, Movares, alsnog te verstrekken.
4.23.      Het is vervolgens de vraag of ProRail daartoe ook - zoals Dura Vermeer betoogt en ProRail en Strukton betwisten - kan worden verplicht.
4.24.      In de aanbestedingsleidraad is - anders dan Dura Vermeer aanvoert - geen herstelmogelijkheid opgenomen. Artikel 4.3 van de aanbestedingsleidraad biedt ProRail weliswaar de mogelijkheid een verzoek tot opheldering te doen als zij onduidelijkheden in de aanbieding aantreft. Van een onduidelijkheid is in dit geval echter geen sprake. Het is dus niet zo dat ProRail op grond van de aanbestedingsleidraad kan worden verplicht om een mogelijkheid tot herstel te bieden.
4.25.      De voorzieningenrechter is desondanks van oordeel dat ProRail daartoe toch kan worden verplicht. ProRail heeft niet toegelicht waarom zij Dura Vermeer deze herstelmogelijkheid niet wil bieden, terwijl zij dit, zoals hiervoor is overwogen, wel mag doen op grond van de aanbestedingsbeginselen. Dit heeft tot resultaat dat ProRail de opdracht gaat gunnen aan een opdrachtgever die ongeveer € 3.000.000,-- duurder is dan Dura Vermeer. Dit is niet in overeenstemming met de doelstelling van een aanbestedingsprocedure, namelijk het bevorderen van de concurrentie opdat de aanbestedende dienst daardoor de opdracht kan gunnen aan de voordeligste en kwalitatief beste opdrachtgever.

Overigens (nog) los van de vraag, wat de doelstelling van een aanbestedingsprocedure is. Of zou moeten zijn. Zie daartoe bijvoorbeeld:

HvJEG 19 mei 2009 in zaak C-538/07 (Assitur Srl / Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Milano):

25          Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat de gemeenschapsregels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten zijn vastgesteld in het kader van de verwezenlijking van de interne markt, waarin het vrije verkeer is gewaarborgd en een einde is gemaakt aan de mededingingsbeperkingen (zie in die zin arrest van 21 februari 2008, Commissie/Italië, C-412/04, Jurispr. blz. I-619, punt 2).
26          In deze context van één interne markt en van daadwerkelijke mededinging is het in het belang van het gemeenschapsrecht om de grootst mogelijke deelneming van inschrijvers aan een aanbesteding te waarborgen.

En HvJEU 8 mei 2014 in zaak C-15/13 (Datenlotsen Informationssysteme GmbH):

22          Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof is het hoofddoel van de Unierechtelijke regels inzake overheidsopdrachten de openstelling voor onvervalste mededinging in alle lidstaten op het gebied van de uitvoering van werken, de levering van producten en de verrichting van diensten, hetgeen impliceert dat elke aanbestedende dienst de relevante Unierechtelijke regels moet toepassen wanneer is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden (zie in die zin arrest Stadt Halle en RPL Lochau, C-26/03, EU:C:2005:5, punt 44).

En HvJEU 18 december 2014 in zaak C-568/13 (Azienda Ospedaliero-Universitaria di Careggi-Firenze):

34          Het Hof heeft in dat verband ook benadrukt dat een van de doelstellingen van de Unierechtelijke bepalingen inzake aanbestedingen de openstelling is voor een zo ruim mogelijke mededinging (zie in die zin arrest Bayerischer Rundfunk e.a., C‑337/06, EU:C:2007:786, punt 39), welke openstelling ook in het eigen belang van de betrokken aanbestedende dienst is, die aldus met betrekking tot de voordeligste en meest aan de behoeften van het betreffende publiek aangepaste aanbieding over een ruimere keuze beschikt. [-]


Geen opmerkingen:

Een reactie posten