vrijdag 6 maart 2015

BV(P) en EMVI


Ik bemerk af en toe, dat in de praktijk en op Internet de suggestie lijkt te worden gewekt, dat ‘Best Value (Procurement)’ - ofwel ‘BV(P)’ - een alternatief voor het gunningscriterium EMVI is (of zou kunnen zijn). Ook lijkt af en toe de suggestie (te worden) gewekt, dat het toepassen van BV(P) aanbestedingsrechtelijk tot meer vrijheden voor de aanbesteder zou (kunnen) leiden. Of dat ‘EMVI’ niet tot (de) gewenste resultaten leidt. En BV(P) wel.

Nou…… Nee.

Door middel van BV(P) kan men (uiteindelijk) tot veel verschillende overeenkomsten met (een) ondernemer (s) komen. Maar in zeer veel gevallen zal het bij aanbestedende diensten om ‘overheidsopdrachten’ gaan.

Ingevolge artikel 1 lid 2 sub a van Richtlijn 2004/18/EG zijn ‘overheidsopdrachten’:

Schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van deze richtlijn.

Zie ook artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012.

Op diverse (vele) overheidsopdrachten rust - om wat voor reden (-en) en/of (beleids-) motieven dan ook - een (nationale of Europese) aanbestedingsplicht.

En de gunning van overheidsopdrachten is aan diverse (Europese en nationale) rechtsregels gebonden. Bijvoorbeeld ter zake de rechtsgeldig toegestane gunningscriteria: ‘Laagste prijs’ of ‘economisch meest voordelige inschrijving (EMVI)’.

In dat verband geldt bijvoorbeeld, dat rechtsgeldige (sub-) gunningscriteria inzake het gunningscriterium EMVI (1) verband moeten houden met het voorwerp van de overheidsopdracht èn (2) moeten leiden tot een al dan niet zuiver economisch voordeel voor de aanbestedende dienst.

De twee criteria voornoemd liggen feitelijk en woordelijk vast in lid 1 sub a van artikel 53 Richtlijn 2004/18/EG:

1. Onverminderd de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de vergoeding van bepaalde diensten, zijn de criteria aan de hand waarvan de aanbestedende diensten een overheidsopdracht gunnen:
a) hetzij, indien de gunning aan de inschrijver met de economisch voordeligste inschrijving plaatsvindt, verschillende criteria die verband houden met het voorwerp van de opdracht, zoals de kwaliteit, de prijs, de technische waarde, de esthetische en functionele kenmerken, de milieukenmerken, de gebruikskosten, de rentabiliteit, de klantenservice en de technische bijstand, de datum van levering en de termijn voor levering of uitvoering;
[-].

Waarbij ook gewezen kan worden op het arrest HvJEG 17 september 2002, zaak C-513/99 (Concordia Bus Finland), r.o 59:

Hoewel de aanbestedende dienst volgens artikel 36, lid 1, sub a, van richtlijn 92/50 kan kiezen welke gunningscriteria hij zal toepassen, kan hij evenwel enkel criteria kiezen die ertoe strekken de economisch voordeligste aanbieding te bepalen (zie in die zin met betrekking tot overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, de reeds aangehaalde arresten Beentjes, punt 19; Evans Medical en Macfarlan Smith, punt 42, alsmede SIAC Construction, punt 36). Aangezien een aanbieding noodzakelijkerwijs verband houdt met het voorwerp van de opdracht, volgt daaruit dat de gunningscriteria die overeenkomstig genoemde bepaling kunnen worden gehanteerd, zelf ook verband moeten houden met het voorwerp van de opdracht.

En op het arrest HvJEG 4 december 2003, C-448/01 (EVN-Wienstrom) r.o. 32:

Meer in het bijzonder heeft het Hof in punt 55 van het arrest van 17 september 2002, Concordia Bus Finland (-), vastgesteld dat artikel 36, lid 1, sub a, van richtlijn 92/50 niet aldus kan worden uitgelegd, dat elk van de door de aanbestedende dienst gehanteerde gunningscriteria ter bepaling van de economisch voordeligste aanbieding, noodzakelijkerwijs van zuiver economische aard moet zijn.

Daarbij gelden onder andere ook (de) regels (beginselen) van ‘gelijke behandeling’ en ‘transparantie’. Zie (ook) voor de nationale aanbestedingsprocedures, bijvoorbeeld de artikelen 1.12 en 1.15 Aanbestedingswet 2012.

Voor wat betreft (de) ‘transparantie’ is (nog steeds) van belang, het arrest HvJEG 29 april 2004 in zaak C-496/99P (Succhi di Frutta), r.o. 110-111:

Het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers beoogt de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de aan een overheidsopdracht deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij het opstellen van het in hun offertes gedane voorstel dezelfde kansen krijgen. Het betekent derhalve dat voor deze offertes voor alle mededingers dezelfde voorwaarden moeten gelden.

Het beginsel van doorzichtigheid, dat er het corollarium van vormt, heeft in essentie ten doel te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria welke op de betrokken opdracht van toepassing zijn.

Kortom, inschrijvers moeten weten waarop ze inschrijven. Wat ter zake van hen verlangd wordt. En waarop ze beoordeeld (zullen) worden. Voor de toepassing van een en ander in de nationale praktijk, zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam 3 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9809, r.o. 4.4:

Vooropgesteld moet worden dat enige mate van subjectiviteit inherent is aan de beoordeling van kwalitatieve criteria. Weliswaar staat dat - enigszins - op gespannen voet met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het behoeft - op zichzelf - nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht c.q. die beginselen. Van belang is dat (i) zodanige criteria worden geformuleerd dat het voor een kandidaat-inschrijver volstrekt duidelijk is aan welke kwaliteitseisen hij moet voldoen, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld, en (iii) de aanbestedende dienst zijn uiteindelijke keuze motiveert op een wijze die het voor de afgewezen inschrijvers mogelijk maakt om (a) de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen en (b) te controleren of de beoordeling de (voorlopige) gunningsbeslissing rechtvaardigt. Een aanbestedende dienst is gehouden om de inschrijving overeenkomstig de door hem gestelde eisen te beoordelen en mag geen afwegingsregels of subcriteria voor de gunningscriteria toepassen die zij niet vooraf ter kennis van de inschrijvers heeft gebracht, omdat anders in strijd met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel zou worden gehandeld (zie HvJ EU 24 januari 2008, C-532/06, Lianakis/Alexandroupolis en gerechtshof Den Haag, 21 februari 2012, LJN: BV6808).

Dat de (voorzieningen-) rechter BV(P) of de ‘look-a-likes’ aanbestedingsrechtelijk (ook) ‘normaal’ benadert en beoordeelt, volgt bijvoorbeeld uit Rechtbank Rotterdam 17 februari 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1486, r.o. 4.3.1:

De voorzieningenrechter stelt voorop dat (het beoordelingsteam van) de gemeente bij het gunningscriterium ‘economisch meeste voordelige inschrijving’ in beginsel een eigen beoordelingsvrijheid heeft, zodat voor de (voorzieningen)rechter een beperkte toetsende rol is weggelegd, mits de aanbestedende dienst objectieve criteria heeft gehanteerd en aan de eisen van transparantie en duidelijkheid is voldaan. Daarnaast mag verwacht worden dat de inschrijver behoorlijk geïnformeerd en normaal oplettend is (HvJ EG 29 april 2004, zaaknr. C-496/66 Succhi di Frutta).
De criteria die de aanbestedende dienst bij de aanbesteding hanteert moeten daarom expliciet in de aanbestedingsstukken zijn vermeld, zodanig dat alle redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijvers in staat zijn deze op dezelfde wijze te interpreteren.

En uit Rechtbank Noord-Holland 21 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2537, r.o. 5.9:

Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de ongeldigverklaring van de inschrijving van Dura Vermeer c.s. geheel op juiste gronden is geschied. Dura Vermeer c.s. heeft in strijd met de heldere instructies simpelweg niet voldaan aan het vereiste van beprijzing van de hoeveelhedenstaat. Dura Vermeer c.s. heeft immers in de financiële onderbouwing van de hoeveelhedenstaat optimalisaties doorgevoerd die thuishoren in het Kansenplan en die in de pre-awardfase aan de orde kunnen komen. Die handelwijze van Dura Vermeer c.s. is in strijd met de BVP-methodiek. Gelet op de niet-ontvankelijkheid, zoals hiervoor onder 5.8 overwogen, acht de voorzieningenrechter zich ontslagen van de taak tot gedetailleerder motivering van het oordeel op dit punt.

Zie overigens ook (hetzelfde ‘werk’) Rechtbank Noord-Holland 21 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2536.

En uit Rechtbank Den Haag 19 juni 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7938. Alsmede uit Rechtbank Den Haag 7 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5633, r.o. 4.6:

[-] Gesteld noch gebleken is welk aanbestedingsrechtelijk beginsel daarmee geschonden is. [-]

In of door middel van BV(P)-procedures worden (dus) overheidsopdrachten gegund. En (de ‘methodiek’) BV(P) is (natuurlijk) feitelijk (ook) een ‘procedure’. Al is het maar, vanwege ‘de weg’ die wordt afgelopen/bewandeld, of vanwege ‘de procedure’ die gevolgd wordt, teneinde tot een overheidsopdracht (een overeenkomst met een ondernemer, ‘de expert’) te geraken. Vindt in de procedure ‘concurrentiestelling’ plaats, dan is ’gewoon’ sprake van een aanbestedingsprocedure.

In een BV(P)-procedure geldt dan ook ‘gewoon’ een gunningscriterium. Vanuit de gedachte dat bijvoorbeeld de ‘prestatie-onderbouwing’, het ‘risico- en kansendossier’, de ‘interviews’ en de ‘prijs’ beoordeeld worden, gaat het ter zake om EMVI.

Hoezo is BV(P) dan een ‘alternatief’ voor EMVI? Ik zie het niet.

En ‘vrijheden’ in een BV(P)-procedure? Bij overheidsopdrachten (dus) niet meer of minder dan (in) de andere aanbestedingsprocedures. En ‘werkt’ BV(P) beter dan ‘EMVI’? Ik snap de vergelijking (dus) niet.

PS: De oorspronkelijke gedachte van ‘Dean’ lijkt feitelijk een op (de ervaring van) een ondernemer gerichte ‘selectie-methodiek’. Men denkt bijvoorbeeld (ook) aan de ‘Past Performance’. Hetgeen zich in beginsel moeilijk verhoudt met de Europese en nationale aanbestedingsregels die eveneens (verplicht) uitgaan van een ‘gunningsmethodiek’.

Hoe dan ook.

Overeenkomsten (overheidsopdrachten) komen tot stand door ‘aanbod en aanvaarding’ (vgl. artikel 6: 217 lid 1 BW). De verbintenissen die partijen op zich nemen, moeten (voldoende) bepaalbaar zijn (vgl. artikel 6: 227 BW). In aanbestedingsprocedures wordt dan ook ‘gevraagd om’ een concrete aanbieding (inschrijving).

Volgens het aanbestedingsrecht moet vóór de pre-awardfase (of ‘concretiseringsfase’) een concrete aanbieding (inschrijving) worden gedaan. Daarop moet in beginsel gecontracteerd kunnen worden. Na (die) inschrijving vinden (immers) géén onderhandelingen (meer) plaats ter zake ‘de fundamentele punten van de opdracht’ (vgl. bijv. artikel 2.23.1 ARW 2012).

Bewezen (ervaren) ‘expert’ of niet. De echte ‘selectie’ wordt bij overheidsopdrachten (en dus) ook in/met BV(P) uiteindelijk gemaakt op basis van de (eventuele) uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen, zijn concrete aanbieding (inschrijving op de aanbestedingsprocedure) en de in de aanbestedingsprocedure van toepassing zijnde rechtsgeldige gunningscriteria.


Daar is (ook) in beginsel niets mis mee. En met BV(P) overigens (in het voorkomend geval) ook niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten