donderdag 26 november 2015

Besteksconformiteit en wilsovereenstemming


Belangrijk voor de praktijk: Hof Den Haag 24 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3202:


8.            De grieven 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk worden behandeld. Bij die behandeling neemt het hof tot uitgangspunt dat in het Raambestek als post 301110 is opgenomen het “treffen van voorzieningen inkalven sleuf”. Bij die post is de tekst opgenomen “Aan vier zijden van de put/sleuf”. Door een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver kan die tekst slechts op één manier worden uitgelegd, namelijk zo dat de gevraagde eenheid is het aan vier zijden van de put/sleuf aanbrengen van een voorziening tegen het inkalven van de sleuf. De inschrijver dient voor die post een prijs op te geven, ook als hij van oordeel is dat het niet steeds nodig in aan vier zijden een voorziening te treffen. Hoewel juist is dat, zoals [X] stelt, het vervolgens het risico van de inschrijver is of zij voor die prijs de betreffende post daadwerkelijk tot stand kan brengen, dient haar prijsopgave wel onvoorwaardelijk te zijn en aan te sluiten bij de betreffende bestekspost. Daarbij heeft weliswaar te gelden dat de inschrijfstaat doorslaggevend is voor de prijzen die een inschrijver uiteindelijk in rekening mag brengen, maar dit betekent niet dat de aanbestedende dienst geen acht mag slaan op, of vragen mag stellen over, de tot de inschrijvingsstukken behorende open begroting.
9.            De Gemeente heeft [X] eerst bij brief van 20 november 2014 en vervolgens bij brief van 1 december 2014 gevraagd om - kortweg - een bevestiging dat de prijs van € 10,- bedoeld is voor een grondkerende voorziening aan vier zijden van een put/sleuf. De Gemeente heeft daarbij opgemerkt dat [X] lijkt te rekenen met een prijs van € 10,- per zijde, zoals volgt uit de toevoeging die in haar begroting bij post 301110 is opgenomen. In haar reactie van 22 november 2014 beantwoordt [X] die vraag eigenlijk niet en zegt zij slechts te hebben gerekend met “een kostenopzet per zijde”. Uit haar reactie van 2 december 2014 volgt echter duidelijk dat [X] een prijs heeft gegeven per toegepaste zijde grondkering. Zij beantwoordt de vraag of de door haar genoemde prijs geldt voor vier zijden ook met zoveel woorden ontkennend. Daarmee sluit haar inschrijving niet aan bij de vraag en is deze terecht ongeldig verklaard. De Gemeente heeft daarbij bovendien terecht aangevoerd dat de inschrijving kennelijk niet onvoorwaardelijk is, omdat aan de inschrijving als voorwaarde de door [X] gegeven uitleg aan de bestekspost is verbonden.
10.         Het hof deelt niet de visie van [X] dat het hier gaat om een geschil dat in de uitvoeringsfase zou moeten worden beslecht. Wanneer, zoals in dit geval, duidelijk is dat een inschrijver een bestekspost uitlegt op een wijze die niet strookt met de tekst van die post en bovendien op een andere wijze dan de aanbestedende dienst en hij, ook nadat op niet mis te verstane wijze om verduidelijking is gevraagd, aan die uitleg vasthoudt en daarbij met zoveel woorden aangeeft dat zijn prijs niet aansluit bij de door de aanbestedende dienst gegeven uitleg, is dit geen uitvoeringsprobleem, maar een vraag die de geldigheid van de inschrijving raakt.

Een ‘open begroting’ in relatie tot de (RAW-) Standaard (2010) zegt mij niets, maar (de strekking van) het vorenstaande spreekt mij wel aan.

Het gaat bij overheidsopdrachten (overeenkomsten) immers ook om ‘aanbod en aanvaarding’ (art. 6: 217 lid 1 BW). Het concrete ‘aanbod’ moet (dan) inderdaad (wel) overeenkomen met de (uit-) vraag. Anders valt er feitelijk niets te ‘aanvaarden’. Of anders zou er een overeenkomst tot stand (moeten) komen, die vanuit de aanbesteder (helemaal) niet ‘gewild’ is.

En ‘wilsovereenstemming’ is ook in het aanbestedingsrecht relevant. Zie bijvoorbeeld punt 52 van de Conclusie van de AG in zaak C-107/98 (Teckal):

In de tweede plaats moet er een overeenkomst worden gesloten en moet deze schriftelijk zijn. Deze overeenkomst is wederkerig en onder bezwarende titel. Dit betekent, dat de richtlijn van toepassing is, wanneer wilsovereenstemming bestaat tussen twee verschillende personen, namelijk de aanbestedende dienst en de leverancier, en de totstandgekomen wederzijdse relatie betrekking heeft op de levering van een product in ruil voor een financiële vergoeding. Er moet dus een uitwisseling van prestaties zijn, er moeten rechten en verplichtingen voor de contractpartijen in het leven worden geroepen en de prestaties moeten onderling afhankelijk zijn.

Zonder ‘wilsovereenstemming’ kan een overheidsopdracht (overeenkomst) niet tot stand komen. Een en ander kan feitelijk ook als een (de) ‘strekking’ van bijvoorbeeld de artikelen 2.22.1 en 2.22.2 ARW 2012 worden gezien:

2.22.1    Een inschrijving die niet voldoet aan de eisen gesteld in dit reglement, de aankondiging en de voor de inschrijving relevante stukken, is ongeldig.
2.22.2    Een inschrijving waaraan voorwaarden zijn verbonden, is ongeldig.

Zelf dacht ik in kwestie overigens (ook) aan toepassing van (ongeldigheid in verband met) par. 01.01.04 van de Standaard 2010. En (dus) bijvoorbeeld aan Rechtbank Limburg 12 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:11487:


4.4.        [-] Uit hetgeen wel is overgelegd - namelijk het verzoek van 30 september 2014 om toelichting op de eigen inschrijvingsstaten - blijkt niet dat het voor de Combinatie als geïnformeerde en oplettende inschrijver onduidelijk kon zijn wat werd gevraagd en verlangd: in de bijlage is aangegeven welke posten in de ogen van de Gemeente niet voldoen aan artikel 01.01.03. lid 2 RAW 2010 en is gevraagd hoe de post terzake de in het bestek uitgevraagde put gelezen moet worden, omdat de Combinatie in weerwil van de Nota van Inlichtingen niet één maar drie putten aanbiedt tegen een prijs, die - bij die hoeveelheid - als eenheidsprijs in de zin van artikel 01.01.03 lid 2 RAW 2010 onbegrijpelijk is, althans irreëel lijkt. [-]

4.6.        De voorzieningenrechter zal de Combinatie voorts niet volgen in de stelling dat er een aangepast of nieuw beoordelingscriterium is gebruikt. De Combinatie stelt dat de Gemeente de wijze waarop de opdracht wordt uitgevoerd thans ook heeft beoordeeld. De Gemeente betwist dit en stelt dat de Combinatie kiest voor een uitvoeringswijze zonder dat zij conform artikel 01.01.03 RAW 2010 alle bijbehorende kosten in de bestekpost opneemt. De meer algemene stelling dat de toelichting de onderlegger is voor de beoordeling of voldaan wordt aan genoemd de eisen die het RAW stelt, is als zodanig niet betwist. Evenmin heeft een steekhoudende betwisting plaatsgevonden van de door de Gemeente gegeven voorbeelden: als voorbeeld benoemt de Gemeente het achterwege laten van manuren voor het invoeren van het 3D-model in de PGPS 3D-meetapparatuur. Ook stelt de Gemeente dat de Combinatie kiest voor een uitvoeringswijze die gelet op de aard of de omvang van de bestekpost onmogelijk is, zoals de inzet van een graafmachine die volgens de Gemeente onvoldoende productie kan halen, omdat er tegelijkertijd andere activiteiten plaatsvinden die inzet van die graafmachine verhinderen. De Gemeente geeft ook het voorbeeld dat slechts één grondwerker wordt ingezet die opeenvolgend handelingen moet verrichten die een onmogelijke capaciteit per uur veronderstellen. Met de Gemeente is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit deze voorbeelden blijkt dat geen sprake is van het “verzetten van doelpalen”, maar dat de uitvoering van het werk wordt ontleed met het oog op de vraag of alle opgegeven aspecten in de bestekposten zijn verwerkt op een zodanige wijze dat reële prijzen, als bedoeld in artikel 01.01.03 RAW 2010, worden geoffreerd.

Anderszins is het inschrijvingsbiljet bij een RAW-bestek doorgaans duidelijk. Onder de Standaard 2010 bijvoorbeeld (in de trant van):

[-] De inschrijver(s) verklaart (verklaren) deze aanbieding te doen overeenkomstig de bepalingen van het Aanbestedingsreglement Werken 2012 met inachtneming van de bepalingen en gegevens zoals deze zijn omschreven in het bestek, de nota van inlichtingen en het proces-verbaal van aanwijzing. [-]

Hoe is dan in de aanbestedingsprocedure uit het arrest ingeschreven? In welk verband ik (toch) ook (weer) moest denken aan Rechtbank Gelderland 17 februari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1379:


4.6         Ervan uitgaande dat Scholman in de bij de inschrijving gevoegd inschrijfstaat alle onderdelen en posten van het volgens het bestek uit te voeren werk van een prijs heeft voorzien en heeft verklaard conform het bestek in te schrijven, moet worden aangenomen dat Scholman aldus heeft aangeboden het werk conform het bestek uit te voeren tegen de door hem geboden totaalprijs van € 82.500,00. Het ligt ook niet erg voor de hand dat Scholman de inschrijfprijs in feite op uitvoering van een boring heeft gebaseerd. Als zij heeft ingeschreven voor een prijs die op een boring is gebaseerd, dan loopt zij immers het risico dat zij het werk in geval van gunning conform het bestek maar voor een te lage prijs zou moeten uitvoeren, hetgeen voor haar verliesgevend zou zijn. Het is misschien wel opmerkelijk dat de inschrijfprijs van Scholman, evenals die van Ter Riele (die eveneens boring in het plan van aanpak heeft genoemd) op Perceel 2 een stuk lager ligt dan die van de inschrijvers Grontmij en Flierman die in het plan van aanpak wel van het ingraven van de betonduikers zijn uitgegaan, in combinatie met het voorstel van Scholman in het plan van aanpak om het werk door middel van een boring uit te voeren, maar dat enkele gegeven is onvoldoende voor de conclusie dat Scholman niet conform het bestek heeft ingeschreven. Dat de aangeboden prijs zo abnormaal laag is dat het werk niet voor dat bedrag kan worden uitgevoerd, kan niet worden vastgesteld. Niet kan worden gezegd dat de gang van zaken mededingingsrechtelijk niet door de beugel kan. Er is aangeboden conform het bestek en dat betekent dat Scholman het werk voor die prijs moet uitvoeren. De gemeente heeft bevestigd dat zij erop toe zal zien dat het werk ook besteksconform zal worden uitgevoerd. Scholman heeft zich, ook indien zij in wezen een prijs bood voor uitvoering door middel van boring, aldus niet in een gunstiger positie gemanoeuvreerd ten opzichte van andere inschrijvers. Zowel Scholman als andere inschrijvers moeten, na eventuele gunning, het werk conform het bestek voor de geboden prijs uitvoeren. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet worden gesproken. De theoretische kans dat Scholman later mogelijk zal trachten een hogere prijs te bedingen, is onvoldoende voor een ander oordeel. De vorderingen van Grontmij zullen daarom worden afgewezen.

Daar ging het dus ook over wat is ‘aangeboden’. Maar een en ander is zeer waarschijnlijk in meerdere opzichten ‘appels en peren vergelijken’. Inhoudelijk verschillen de feiten uit dat vonnis en bovengenoemd arrest (veel) te veel van elkaar. En mogelijk was bij de opdracht uit het vonnis wel ‘wilsovereenstemming’ tussen betrokken partijen.

Hoe dan ook.

Een in beginsel rechtsgeldig aanbod (rechtshandeling) in de zin van artikel 3: 33 BW (“Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.”) door middel van de indiening van een (ondertekend) ‘standaard-inschrijvingsbiljet’ behoeft nog geen concrete ‘wilsovereenstemming’ tussen inschrijver en aanbesteder te betekenen. In het voorkomend geval kunnen immers (ook) ‘uitleg-kwesties’ aan de orde zijn. Zie bijvoorbeeld ook het arrest.

In het voorkomend geval op een duidelijke (en doordachte) wijze om verduidelijking/toelichting vragen is (dus) aangewezen voor de aanbesteder. Een en ander kan ‘uitvoeringsproblemen’ voorkomen.

En zelfs dus, zie arrest, ‘bij voorbaat’.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten