In vele aanbestedingsprocedures wordt op prijs geconcurreerd. Bij een
bestek waar de (te leveren) ‘kwaliteit’ volledig is uit- en voorgeschreven, ligt
dat voor de hand. Er moet nu eenmaal, volgens het aanbestedingsrecht, gegund
worden op basis van een gunningscriterium. Zie bijvoorbeeld ook Rechtbank Den
Haag 3 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10438:
5.4. Vast
staat dat het CJIB heeft gekozen voor het in de markt zetten van een opdracht
via een aanbesteding. Dat brengt met zich mee dat er criteria moeten zijn
waarop inschrijvers zich kunnen onderscheiden, dan wel dat er in ieder geval
één criterium is waarop dit mogelijk is. Een van de wezenlijke doelen van een
aanbesteding is immers mededinging, het stimuleren van concurrentie tussen
aanbieders. [-]
En vergelijk ook Overweging 93 van Richtlijn 2014/24/EU:
[-] Gelet op de talrijke mogelijkheden om de
prijs-kwaliteitsverhouding te beoordelen aan de hand van essentiële criteria,
moet loting als enig middel voor de gunning van de opdracht worden vermeden.
Wanneer een gunning op ‘laagste prijs’ niet aangewezen is (of niet te
‘motiveren’ is, zie art. 2. 114 Aanbestedingswet 2012), ligt een gunning op
basis van EMVI voor de hand.
Het gaat dan om (volgens huidig recht, Overweging 46 Richtlijn
2004/18/EG):
[-] Wanneer de aanbestedende diensten besluiten om de
opdracht te gunnen aan de economisch voordeligste inschrijving, gaan zij na
welke inschrijving de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt. [-]
Relevant zijn bijvoorbeeld, de ‘aangeboden prijs’, de
‘minimum-bestekkwaliteit’ en de ‘aangeboden kwaliteit bovenop de
minimum-bestekkwaliteit’.
De laagst aangeboden prijs leidt bij EMVI niet automatisch tot gunning.
Maar het kan in het voorkomend geval wel. Relevant is bijvoorbeeld de
mogelijkheid (vrijheid) voor inschrijvers om zo laag mogelijk in te (kunnen)
schrijven in relatie tot de door de aanbesteder gekozen wijze van beoordeling
en weging (tussen) prijs en kwaliteit.
‘Aanbesteden’, althans de manier waarop de praktijk daarmee in het
voorkomend geval omgaat, kent ook zijn ‘niet-succesverhalen’.
Concurrentie (-stelling) op prijs kan bijvoorbeeld leiden tot
‘prijsdumping’ of tot ‘inschrijvingen onder kostprijs’. Teneinde de opdracht
met achterlating van de concurrentie binnen te halen kan bijvoorbeeld een zorgvuldige
(interne) calculatie ‘om commerciële redenen’ leiden tot een, van de calculatie
afwijkende, zo nodig onverantwoorde opportunistische, inschrijvingsprijs. Niet
zelden zijn (dan) ook de onderaannemers feitelijk de dupe.
In mijn artikel ‘Overheidsopdrachten
vanuit gemeentelijk inkoop-perspectief’, zie:
http://keesvandewater.blogspot.nl/2015/10/overheidsopdrachten-vanuit-gemeentelijk.html
of https://www.scribd.com/doc/287321415/Overheidsopdrachten-vanuit-gemeentelijk-inkoopperspectief
schreef ik onder meer (voetnoot 10):
[-] En daarbij, mogelijk
is een inkoopstrategie gebaseerd op ‘maximale
concurrentiestelling op prijs’ (zoals feitelijk zelfs ook vaak toegepast
bij ‘EMVI’!) uiteindelijk (op den duur) wel helemaal niet in het belang van het
‘algemeen belang’. Denk bijv. aan de uitvoeringskwaliteit, ‘rat-races’, werkgelegenheid e.d.
Vanuit een soort van ‘TCO-gedachte’ dacht ik bijvoorbeeld: Is een op
prijs gerichte inkoopstrategie (aanbestedingsprocedure) die er (uiteindelijk) toe
leidt, dat (voormalige) werknemers in de bijstand terecht komen, wel zo
‘doelmatig’ voor een gemeente? Ik voeg daar thans aan toe, dat op prijs
gerichte inkoopstrategieën en aanbestedingsprocedures (uiteindelijk) ook zouden
kunnen leiden tot een neiging voor ondernemers om op kosten te besparen in
plaats van te investeren in bijvoorbeeld R&D, innovatie, duurzaamheid en/of
sociale en arbeidsvoorwaarden. En dat lijkt ook niet in het belang van het
‘algemeen belang’.
Het lijkt mij, dat ook inschrijvers in beginsel (maatschappelijke)
verplichtingen hebben om bijvoorbeeld ‘prijsdumping’, inschrijvingen onder
kostprijs, ‘rat-races’ e.d. tegen te
gaan of daar niet aan ‘mee te (willen) werken’. Immers, als men ‘het aanbestedingssysteem’
in stand wil houden: “it takes two, to
tango.”
Maar hoe dan ook is de aanbesteder in eerste aanleg aan zet. Hij zet immers
(op een bepaalde manier) een opdracht in de markt.
Ik vraag me dan ook vaak af, en begrijp ook eigenlijk niet goed, waarom
bij EMVI ook op (de zo laagst mogelijke) prijs gegund zou moeten worden? Wat is
daartoe de noodzaak?
Daarbij, aanbestedingen zouden toch ook ‘eenvoudiger’ (minder
rompslomp, minder (juridisch) gedoe, minder onzekerheden etc.) moeten kunnen?
Wat bijvoorbeeld te denken van EMVI-formules die slechts door een wiskundige
zijn te maken of te doorgronden? Waarom dan het ‘prijs-aspect’ niet feitelijk ‘elimineren’
in de aanbestedingsprocedure?
Een realistische vaste prijs kan bij EMVI toch ook? Zie bijvoorbeeld
(het ‘kunnen’, niet ‘moeten’ in) art. 2.115 lid 2
Aanbestedingswet 2012:
2. De in het eerste lid bedoelde nadere
criteria kunnen onder meer betreffen:
a. kwaliteit;
b. prijs;
[-]
Of artikel 67 lid 2 Richtlijn 2014/24/EU:
[-]
Het kostenelement kan ook de vorm aannemen van een
vaste prijs of vaste kosten op basis waarvan de ondernemers zullen concurreren
op kwaliteitscriteria alleen.
[-]
En ook de Memorie van toelichting (nr. 34329-3, 29 oktober 2015) bij
het Voorstel van wet (ter) ‘Wijziging van
de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van
aanbestedingsrichtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU’ vermeldt
(zie de artikelsgewijze toelichting bij art. 2.115):
[-] Het is wel mogelijk het kostenelement vorm te
geven door middel van een vaste prijs of vaste kosten op basis waarvan de
ondernemers in een aanbesteding louter concurreren op kwaliteitscriteria.[-]
Vaak is gemeente-intern het (democratisch) vastgestelde budget immers
een gegeven. Meer budget is er niet. Daar moet men het (intern en extern) mee
doen. En het mag in beginsel ook op. Waarom het vastgestelde uitvoeringsbudget
dan niet ook als een gegeven aan ‘de markt’ meegeven bij EMVI?
Wat is er (dan) mis met de volgende ‘uitvraag’: “Welke ondernemer biedt in de aanbestedingsprocedure de meeste ‘aanvullende’
kwaliteit - dus bovenop de minimum-bestekkwaliteit - binnen het beschikbare
realistisch vastgestelde (contract-) uitvoeringsbudget?”
En voor wie bij een aanbestedingsprocedure in/aan (te realiseren) kostenbesparingen
op ‘uitvoeringsniveau’ denkt: Wellicht is met kostendeskundigheid realistisch
specificeren en begroten vele malen slimmer, handiger en/of ‘veiliger’, dan de
besparing uit ‘de markt’ (proberen te) halen met mogelijk (uiteindelijk) allerlei
ongewenste ‘neveneffecten’ (op divers gebied) van dien. Een garantie ter zake
is overigens toch nooit (bij voorbaat) te geven (is namelijk ‘inschrijvers-afhankelijk’).
En bovendien komt ‘de uitvoering’ ook nog…..
Voor mij is concurrentie op prijs bij EMVI (dus) geen ‘gegeven’. En ook
niet altijd ‘doelmatig’, want feitelijk overbodig wanneer de concrete
inkoopdoelstelling, bijvoorbeeld de behartiging van het algemeen belang, daar
niet om vraagt. Alsdan betreft concurrentie op prijs bij EMVI feitelijk slechts
een onnodige extra complicerende (en feitelijk ook kostenverhogende, want er is
tijd mee gemoeid) factor in het aanbestedingsproces. En ‘best value for taxpayers’money’ of ‘kosten besparen’ of ‘meer
doen met minder geld als gevolg van bezuinigingen’? Wellicht moet men de realistische
kostendeskundige inkoper (dan) eens bij de opstelling van de algemene begroting
betrekken?
Overigens, bij een ‘faire/redelijke prijs’ behoeven onderaannemers in
beginsel ook niet uitgeknepen te worden.
En wat dan met de (‘echte’) laagste prijs aanbestedingen? Daar kan
(inderdaad) een ‘prikkel’ tot onverantwoord/ongewenst inschrijfgedrag mogelijk niet
bij voorbaat weggenomen worden.
Maar, wellicht dan (onder de drempel, zo nodig naar analogie) deugdelijk
toepassing geven aan artikel 69 leden 1 t/m 3 Richtlijn 2014/24/EU:
1. De
aanbestedende dienst verplicht ondernemers ertoe de in de inschrijving
voorgestelde prijs of kosten nader toe te lichten wanneer de inschrijving in
verhouding tot de werken, leveringen of diensten abnormaal laag lijkt te zijn.
2. De in lid 1 bedoelde toelichtingen
kunnen met name betrekking hebben op: [-]
a) de doelmatigheid van het
fabricageproces, van de geleverde diensten of van de bouwmethode;
b) de
gekozen technische oplossingen of uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan
de inschrijver bij de levering van de producten, het verrichten van de diensten
of de uitvoering van de werken gebruik kan maken;
c) de originaliteit van de door de
inschrijver voorgestelde werken, leveringen of diensten;
d) het vervullen van de in artikel 18,
lid 2, genoemde verplichtingen;
e) het vervullen van de in artikel 71
genoemde verplichtingen;
f) de eventuele ontvangst van
staatssteun door de inschrijver.
3. De
aanbestedende dienst beoordeelt de verstrekte informatie in overleg met de
inschrijver. Hij kan de inschrijving alleen afwijzen wanneer het lage niveau
van de aangerekende prijzen of kosten niet genoegzaam wordt gestaafd door het
verstrekte bewijsmateriaal, rekening houdend met de in lid 2 bedoelde
elementen.
De aanbestedende diensten wijzen de inschrijving af
wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving abnormaal laag is omdat zij
niet voldoet aan de in artikel 18, lid 2, genoemde toepasselijke
verplichtingen.
Zie daartoe ook Overweging 103 van de nieuwe Richtlijn 2014/24/EU:
Inschrijvingen die abnormaal laag worden bevonden in
verhouding tot de werken, leveringen of diensten, kunnen gebaseerd zijn op
technisch, economisch of juridisch ondeugdelijke veronderstellingen of
praktijken. Indien de inschrijver niet voldoende uitleg kan verschaffen, moet
de aanbestedende dienst het recht hebben de inschrijving af te wijzen. De
aanbestedende dienst is verplicht de inschrijving af te wijzen indien hij heeft
vastgesteld dat de abnormaal lage prijzen of kosten het gevolg zijn van
niet-nakoming van dwingende sociaal-, arbeids- of milieurechtelijke
voorschriften van het Unierecht, van met het Unierecht verenigbare
voorschriften van nationaal recht, of van internationale arbeidsrechtelijke
voorschriften.
Ook de ‘Europese wetgever’ lijkt (immers) te hebben ingezien, dat
‘aanbesteden’ niet louter succesverhalen kent. En dat bij aanbestedingen
maatschappelijk relevante milieu-, sociale, arbeids- en onderaannemings-aspecten
aan de orde, en in het voorkomend geval ‘in het geding’, zijn.
Het spreekt natuurlijk voor zich, dat materie- en kostendeskundigheid alsdan
(dus ook) van belang is. Maar aanbesteden is (ook) al lang geen ‘procedureel
kunstje’ meer. Althans, zou dat in hoofdzaak niet moeten zijn.
Zie in kwestie overigens ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten