maandag 6 mei 2019

Verwarring


Zou door een aanbestedende dienst veroorzaakte ‘verwarring’ een rol kunnen spelen in het leerstuk van ‘het herstel van gebreken’?

Wellicht wel, als gevolg van HvJEU 2 mei 2019 in zaak C-309/18 (Lavorgna):


29          Uit de door Gea bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen blijkt echter dat het formulier dat inschrijvers bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanbestedingsprocedure verplicht moesten gebruiken, hun feitelijk geen mogelijkheid bood om de arbeidskosten apart te vermelden. Bovendien preciseerde het bestek van de aanbestedingsprocedure dat inschrijvers alleen documenten konden overleggen waar de aanbestedende dienst uitdrukkelijk om had gevraagd.
30          Het staat aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om uitspraak te doen over de feiten van het hoofdgeding en de documentatie van de betrokken aankondiging van een opdracht, om na te gaan of het voor inschrijvers inderdaad feitelijk onmogelijk was om de arbeidskosten overeenkomstig artikel 95, lid 10, van het wetboek overheidsopdrachten te vermelden, en om vast te stellen of deze documentatie om die reden bij inschrijvers verwarring deed ontstaan, ondanks de uitdrukkelijke verwijzing naar de duidelijke bepalingen van dat wetboek.
31          Indien die rechter tot de conclusie komt dat dit inderdaad het geval was, moet daaraan nog worden toegevoegd dat in een dergelijk geval, gelet op de beginselen van rechtszekerheid, transparantie en evenredigheid, de aanbestedende dienst een dergelijke inschrijver de mogelijkheid kan bieden om de situatie te herstellen en binnen een door de aanbestedende dienst vastgestelde termijn te voldoen aan de verplichtingen die in de relevante nationale wetgeving zijn vastgelegd (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Pizzo, C-27/15, EU:C:2016:404, punt 51, en beschikking van 10 november 2016, Spinosa Costruzioni Generali en Melfi, C-162/16, niet gepubliceerd, EU:C:2016:870, punt 32).

Overigens moest ik bij deze rechtsoverwegingen uit het arrest:

26          Hoewel de verwijzende rechter opmerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van de opdracht niet uitdrukkelijk verwijst naar de in artikel 95, lid 10, van het wetboek overheidsopdrachten opgelegde verplichting voor potentiële inschrijvers om in de financiële offerte hun arbeidskosten te vermelden, blijkt desalniettemin uit de aan het Hof overgelegde stukken dat deze aankondiging preciseerde dat „voor hetgeen waarin voornoemde aankondiging, de documenten en het bestek van de aanbesteding niet uitdrukkelijk voorzien, [de regels van het wetboek overheidsopdrachten van toepassing zijn]”.
27          Hieruit volgt dat iedere behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver in beginsel in staat was om kennis te nemen van de relevante regels die van toepassing waren op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanbestedingsprocedure, daaronder begrepen de verplichting om in de financiële offerte de arbeidskosten te vermelden.
28          Tegen deze achtergrond verzetten de beginselen van gelijke behandeling en transparantie zich niet tegen nationale regelgeving zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan het niet-vermelden van de arbeidskosten tot uitsluiting van de betrokken inschrijver leidt, zonder mogelijkheid om gebruik te maken van het mechanisme voor aanvulling of verduidelijking van de stukken, ook ingeval de aankondiging van de opdracht niet uitdrukkelijk naar de wettelijke verplichting tot die vermelding verwijst.

Weer denken aan de ‘ondernemers van andere lidstaten’ uit r.o. 42 van HvJEU 14 december 2016 in zaak C-171/15 (Connexxion Taxi Services BV/Staat der Nederlanden e.a.):

Deze laatste hypothese kan met name gevolgen hebben voor ondernemers van andere lidstaten, die minder bekend zijn met de termen en toepassingsvoorwaarden van de relevante nationale regeling. Dit geldt te meer in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de verplichting voor de aanbestedende dienst om de evenredigheid te toetsen van een uitsluiting wegens een ernstige beroepsfout niet volgt uit de termen zelf van artikel 45, lid 3, van het Besluit, maar enkel uit de nota van toelichting bij deze bepaling. Volgens de gegevens die de Nederlandse regering in het kader van de procedure voor het Hof heeft verstrekt, is deze nota van toelichting op zichzelf niet bindend, maar dient zij enkel in aanmerking te worden genomen voor de uitlegging van voornoemde bepaling.

Het bracht me even in verwarring.

Maar blijkbaar wil het Hof ter zake slechts niets weten van ‘uitlegging’ en ‘rechtsvorming’, gelet op de ook in het arrest (r.o. 31) genoemde r.o. 51 van HvJEU 2 juni 2016 in zaak C-27/15 (Pizzo):

Gelet op een en ander, dient de tweede vraag aldus te worden beantwoord dat het beginsel van gelijke behandeling en de transparantieplicht aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de uitsluiting van een ondernemer van de openbare aanbestedingsprocedure op grond dat hij een verplichting niet is nagekomen die niet uitdrukkelijk in de aanbestedingsdocumenten of in de geldende nationale regeling is vermeld, maar volgt uit een uitlegging van die wet en die documenten, en uit de opvulling van de leemtes van bedoelde documenten door de nationale autoriteiten of bestuursrechters. In die omstandigheden dienen de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid aldus te worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een ondernemer zijn situatie kan regulariseren en voornoemde verplichting kan nakomen binnen een door de aanbestedende dienst gestelde termijn.

Lees verder ook:


en


Geen opmerkingen:

Een reactie posten